ECLI:NL:CRVB:2007:BA1944
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juni 2004, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn WAO-uitkering door het Uwv, die met ingang van 13 februari 2003 was verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de herziening op een juiste medische grondslag had gebaseerd. Appellant stelde dat een eerder in 1999 opgesteld belastbaarheidspatroon nog steeds van kracht was en dat op basis daarvan onvoldoende functies konden worden geduid. Hij verwees ook naar een eerdere medische beoordeling die zijn beperkte belastbaarheid bevestigde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het feit dat appellant eerder was beoordeeld in het kader van de WAO niet in de weg staat aan een nieuwe beoordeling van zijn medische situatie. De Raad concludeerde dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat zij beschikten over de meest recente medische informatie. De Raad vond dat de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding had om de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) bij te stellen, aangezien appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn beperkingen zou onderbouwen.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedroegen, en moest het Uwv het betaalde griffierecht van € 133,- vergoeden.