ECLI:NL:CRVB:2007:BA1940
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- E. Dijt
- P.J. Stolk
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de weigering van ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant, die van 1 juli 1992 tot 1 juli 1994 als tuinbouwmedewerker werkte, meldde zich op 2 mei 1994 ziek vanwege klachten aan zijn linkerpols. De verzekeringsarts oordeelde echter dat appellant op en na 10 mei 1994 niet arbeidsongeschikt was. Appellant was het hier niet mee eens en verzocht om een ziekengelduitkering. Na een second opinion werd opnieuw vastgesteld dat hij niet arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde vervolgens de uitkering, wat leidde tot bezwaar en beroep bij de rechtbank.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de beslissing van het Uwv om appellant per 10 mei 1994 niet meer arbeidsongeschikt te achten, valide was. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat de klachten van appellant niet zodanig waren dat hij zijn werk niet kon verrichten. De Raad concludeerde dat er geen medische gegevens waren die de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts tegenspraken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en E. Dijt en P.J. Stolk als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2007, na een zitting op 14 februari 2007, waarbij appellant werd bijgestaan door een tolk en het Uwv werd vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.