ECLI:NL:CRVB:2007:BA1855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1003 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsaanvraag wegens onvoldoende gegevensverstrekking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond werd verklaard. Appellante had op 12 februari 2004 samen met haar echtgenoot een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Deze aanvraag werd door het College afgewezen op 21 april 2004, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 4 november 2004 ongegrond verklaard. Het College stelde dat appellante niet voldeed aan haar inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 maart 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 13 februari 2007 was appellante niet verschenen, terwijl het College vertegenwoordigd was door drs. A.A. Brouwer. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende duidelijkheid had verschaft over haar financiële situatie, met name over de beëindiging van het bedrijf van haar echtgenoot en de leningen die zij en haar echtgenoot hadden afgesloten. De Raad concludeerde dat het College terecht de aanvraag om bijstand had afgewezen, omdat appellante niet had voldaan aan de inlichtingenverplichting zoals bedoeld in de WWB.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en L.H. Waller als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, met D. Olthof als griffier.

Uitspraak

06/1003 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2005, 04/6441 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 27 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2007. Appellante is, met voorafgaand schriftelijk bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante heeft samen met haar echtgenoot A. [E.] op 12 februari 2004 een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij besluit van 21 april 2004 heeft het College deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van
4 november 2004, voor zover van belang, heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 21 april 2004 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het College zich op het standpunt gesteld dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet alle gevraagde gegevens te verstrekken met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 november 2004 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad vormt het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB een rechtsgrond voor weigering dan wel beëindiging van de bijstand, wanneer door die schending het recht op bijstand niet of niet langer kan worden vastgesteld.
De Raad is van oordeel dat appellante onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële omstandigheden. De Raad wijst in dit verband in het bijzonder op het ontbreken van verifieerbare gegevens met betrekking tot de beëindiging op
1 augustus 2003 van het bedrijf van haar echtgenoot, A. [E.] Onderhoudsbedrijf, en het uittreden van haar echtgenoot als vennoot uit het onderhoudsbedrijf Van Baerle VOF op 20 december 2003, alsmede op het ontbreken van bewijsstukken met betrekking tot een substantieel deel van de leningen van in totaal € 15.000,-- die appellante en haar echtgenoot, volgens een op 16 februari 2004 door laatstgenoemde tegenover een beambte van het College afgelegde verklaring zouden hebben afgesloten. Dat appellante naar haar zeggen geen financiële gegevens over de afwikkeling van beide ondernemingen waarbij haar echtgenoot was betrokken zou kunnen overleggen omdat de boekhouder die niet wil leveren wegens nog openstaande rekeningen, komt naar het oordeel van de Raad voor rekening en risico van appellante. Voorts gaat de Raad, gelet op de eerder afgelegde verklaring, voorbij aan de niet onderbouwde stelling dat in het bedrag van € 15.000,-- ook schulden aan diverse instanties zijn begrepen en dat het bedrag derhalve niet in zijn geheel als lening moet worden beschouwd.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat appellante niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, en voorts dat als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate, appellante verkeerde in (bijstandbehoevende) omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB. Het College heeft de aanvraag van appellante om bijstand dan ook terecht afgewezen. In hetgeen overigens door appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen grond voor een andersluidend oordeel.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.B.J. van der Ham en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2007.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) D. Olthof.