ECLI:NL:CRVB:2007:BA1829
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- R.P.Th. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Weigering van loonverplichtingen over te nemen op basis van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft de Werkloosheidswet (WW) en de vraag of het Uwv de loonverplichtingen van de failliete werkgever van appellant kan overnemen. Appellant was in dienst bij de werkgever van 18 januari 2001 tot en met 31 december 2001. Na het faillissement van de werkgever op 3 juli 2003 heeft appellant verzocht om de betalingsverplichtingen van de werkgever over te nemen, maar dit verzoek werd door het Uwv afgewezen. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij werd gesteld dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld over perioden die liggen voor 26 weken voorafgaand aan de aanvraag om uitkering.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de late en onvolledige berichtgeving van de curator een bijzonder geval oplevert, waardoor het Uwv zou moeten afwijken van de standaardregels. De Centrale Raad van Beroep heeft deze stelling echter verworpen. De Raad oordeelde dat appellant ten tijde van de kantongerechtsprocedure al rechtskundige bijstand had en dat er geen objectieve gegevens waren die erop wezen dat appellant niet eerder een aanvraag had kunnen indienen. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden heeft aangenomen dat er geen sprake is van een bijzonder geval, en bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank.
De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht om proceskosten te vergoeden, en bevestigt de aangevallen uitspraak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.A. Hoogeveen als voorzitter en H. Bolt en R.P.Th. Elshoff als leden, en is openbaar uitgesproken op 14 maart 2007.