ECLI:NL:CRVB:2007:BA1534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2155 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid voor functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 25 maart 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 23 maart 2004, waarin werd vastgesteld dat zij per 16 oktober 2003 geen recht meer had op een WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 maart 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

Tijdens de zitting op 9 februari 2007 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.H. Samama, aangevoerd dat de functies productiemedewerker, samensteller metaalwaren en gereedschapsmaker niet passend zijn. Appellante stelde dat zij niet in staat is om de vereiste handelingen voor deze functies uit te voeren, onder andere vanwege haar gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. De bezwaararbeidsdeskundige F. Swart had in zijn rapport van 20 juli 2005 geconcludeerd dat de functie van productiemedewerker wel passend is, ondanks de bezwaren van appellante.

De Raad heeft de argumenten van appellante zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen reden was om de bevindingen van de bezwaararbeidsdeskundige te weerleggen. De Raad oordeelde dat appellante, gezien haar kennis van de Nederlandse taal en haar eerdere studie op universitair niveau, in staat moest worden geacht om de vakopleiding voor de functie van gereedschapsmaker te volgen. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding niet arbeidsongeschikt was in de zin van de WAO, wat resulteerde in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier N.E. Nijdam.

Uitspraak

05/2155 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 maart 2005, 04/1820 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 23 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. M.H. Samama, advocaat te
’s-Gravenhage.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007. Voor appellante is verschenen mr. Samama. Voor het Uwv is verschenen M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 23 maart 2004, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd zijn besluit dat appellante per 16 oktober 2003 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep – op de in de uitspraak opgenomen overwegingen – ongegrond verklaard. Voor een overzicht van de aan het besluit van 23 maart 2004 voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de functies productiemedewerker (SBC 111180) samensteller metaalwaren (SBC 264140) en gereedschapsmaker (SBC 264050) niet passend zijn.
De Raad overweegt als volgt.
De functie van productiemedewerker is volgens appellante niet passend, omdat zij blijkens de ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML) incidenteel 70 cm. kan reiken, terwijl de functie vergt dat gedurende 8 werkuren 15 maal per uur – hetgeen appellante regelmatig en niet meer incidenteel acht – over een afstand van 70 cm. wordt gereikt.
De bezwaararbeidsdeskundige F. Swart heeft in zijn rapport van 20 juli 2005 aangegeven dat de FML voor het aspect reiken uitgaat van een normaalwaarde van 300 maal per uur en dat een waarde van 15 maal per uur in het licht hiervan als incidenteel is te beschouwen. De Raad kan zich in deze conclusie vinden.
Appellante meent voorts dat zij een aantal handelingen in de functie van samensteller metaalwaren niet kan verrichten, omdat die handelingen enkel kunnen worden verricht door gelijktijdig te buigen en te torderen en appellante daartoe niet is staat is.
De bezwaararbeidsdeskundige Swart heeft in zijn rapport van 20 juli 2005 aangegeven dat in de betreffende functie ‘tijdens het torderen niet gelijktijdig gebogen hoeft te worden’. Appellante heeft niets aangevoerd waaruit de Raad kan afleiden dat dit onjuist is.
Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat zij vanwege haar gebrekkige kennis van de Nederlandse taal niet in staat is om de voor de functie van gereedschapsmaker vereiste vakopleiding te volgen.
De bezwaararbeidsdeskundige J.A.M. Snijders heeft in zijn rapport van 14 juli 2004 verklaard dat appellante gezien de reeds opgebouwde kennis van de Nederlandse taal, haar ontwikkelingsniveau en de mogelijkheid om zich gaandeweg verder te bekwamen in de Nederlandse taal geacht moet worden de vakopleiding te kunnen volgen. Uit hetgeen appellante naar voren heeft gebracht, is de Raad niet gebleken dat de opvatting van bezwaararbeidsdeskundige Snijders voor onjuist moet worden gehouden. Daarbij betrekt de Raad nog het feit dat appellante in haar land van herkomst een studie op universitair niveau was begonnen.
Het is de Raad, uitgaande van de op 13 februari 2004 vastgestelde FML, dan ook niet gebleken dat appellante op de datum in geding, 16 oktober 2003, niet in staat was de haar voorgehouden functies te vervullen, hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.