ECLI:NL:CRVB:2007:BA1534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid voor functies in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 25 maart 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 23 maart 2004, waarin werd vastgesteld dat zij per 16 oktober 2003 geen recht meer had op een WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 maart 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.
Tijdens de zitting op 9 februari 2007 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.H. Samama, aangevoerd dat de functies productiemedewerker, samensteller metaalwaren en gereedschapsmaker niet passend zijn. Appellante stelde dat zij niet in staat is om de vereiste handelingen voor deze functies uit te voeren, onder andere vanwege haar gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. De bezwaararbeidsdeskundige F. Swart had in zijn rapport van 20 juli 2005 geconcludeerd dat de functie van productiemedewerker wel passend is, ondanks de bezwaren van appellante.
De Raad heeft de argumenten van appellante zorgvuldig overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen reden was om de bevindingen van de bezwaararbeidsdeskundige te weerleggen. De Raad oordeelde dat appellante, gezien haar kennis van de Nederlandse taal en haar eerdere studie op universitair niveau, in staat moest worden geacht om de vakopleiding voor de functie van gereedschapsmaker te volgen. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding niet arbeidsongeschikt was in de zin van de WAO, wat resulteerde in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier N.E. Nijdam.