ECLI:NL:CRVB:2007:BA1530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1333 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 januari 2005, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv gegrond verklaarde. Het Uwv had in dat besluit de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 8 oktober 2003 gehandhaafd. Appellant stelde dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden had en dat er geen recent medisch onderzoek aan het besluit ten grondslag lag. Hij voerde aan dat er ten onrechte geen onderzoek door een bezwaararbeidsdeskundige had plaatsgevonden en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 29 maart 2004 onterecht in stand had gelaten.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep vastgesteld dat de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant kan steunen op een aantal van de aan hem voorgehouden functies. De Raad oordeelde dat de grief van appellant, dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 29 maart 2004 niet in stand had mogen laten, faalde. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant juist had vastgesteld en dat er geen sprake was van een situatie waarin appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden had.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en vond plaats op 23 maart 2007. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien de Raad geen aanleiding zag voor een dergelijke maatregel.

Uitspraak

05/1333 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 januari 2005, 04/1903 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 23 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.L. Gijsberts, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gijsberts. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 29 maart 2004 heeft het Uwv – beslissend op bezwaar tegen zijn besluit van 25 augustus 2003 – de intrekking WAO-uitkering van appellant per 8 oktober 2003 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; een en ander met nadere beslissingen omtrent het griffierecht en proceskosten.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het Uwv – in navolging van de (bezwaar)verzekeringsarts – de beperkingen van appellant juist heeft vastgesteld. Vernietiging van het besluit van 29 maart 2004 heeft plaatsgevonden, omdat in de bezwaarfase geen onderzoek door een bezwaararbeidsdeskundige heeft plaatsgehad. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 29 maart 2004 in stand te laten, omdat in beroep – uit een door de bezwaararbeidsdeskundige uitgebracht rapport - is gebleken dat appellant voldoende functies zijn voorgehouden waarmee hij een zodanig inkomen kan verdienen dat zijn zogenoemd verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij geen zogenoemde duurzaam benutbare mogelijkheden heeft, aan het besluit van 25 augustus 2003 geen recent medisch onderzoek ten grondslag ligt, ten onrechte geen onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige heeft plaatsgevonden en dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 29 maart 2004 in stand heeft gelaten omdat hij niet in staat is de hem voorgehouden functies te vervullen.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet.
De Raad volgt niet het standpunt van appellant dat hij volledig ongeschikt is tot het verrichten van werkzaamheden.
Van een situatie dat betrokkene geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft is geen sprake. Aan de voorwaarden voor het bestaan van zo een situatie wordt niet voldaan. Zo is betrokkene niet opgenomen in een ziekenhuis of een AWBZ-erkende instelling, is hij niet bedlegerig, is hij niet afhankelijk van anderen bij het uitvoeren van de zeer basale dagelijkse activiteiten, zoals onder andere eten, drinken en wassen en is er evenmin sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren in die zin dat er een verlies van zelfredzaamheid is.
De stelling van appellant dat aan het besluit van 25 augustus 2003 geen recent medisch onderzoek ten grondslag lag faalt. Nog daargelaten of de stelling juist is, miskent deze stelling dat aan het besluit van 29 maart 2004 – het besluit dat bij de rechtbank ter toets voorlag – een recente rapportage van de bezwaarverzekeringsarts ten grondslag lag.
Het is de Raad overigens uit hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd niet gebleken dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgesteld. De Raad kan zich verenigen met hetgeen door de rechtbank ter zake hiervan is overwogen.
De functies waarop de schatting uiteindelijk is komen te rusten bevatten geen overschrijdingen van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid en zijn mitsdien voor appellant geschikt. Dat appellant uitgaande van een andere – door de Raad zoals hiervoor overwogen niet gedeelde – visie op zijn belastbaarheid van opvatting is dat hij de functies niet kan vervullen leidt niet tot een ander oordeel.
De grief van appellant dat een onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige had dienen plaats te vinden en dat dit niet is gebeurd, kan de Raad niet plaatsen. Voor de rechtbank is dit gebrek aanleiding geweest het besluit van 29 maart 2004 te vernietigen. In beroep heeft dit onderzoek nu juist wel plaatsgevonden en de uitkomsten van dit onderzoek zijn voor de rechtbank aanleiding geweest de rechtsgevolgen van het besluit van 29 maart 2004 in stand te laten.
Nu tijdens de procedure in beroep alsnog is komen vast te staan dat de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant kan steunen op een aantal van de aan appellant voorgehouden functies en dat deze schatting leidt tot het resultaat zoals neergelegd in het besluit van 29 maart 2004, faalt de grief van appellant dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 29 maart 2004 niet in stand had mogen laten.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.