ECLI:NL:CRVB:2007:BA1524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-7379 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid van functies in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 november 2004, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het betreft een herziening van de WAO-uitkering en de vaststelling van de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% per 14 mei 2003. Appellant stelt dat hij door zijn lichamelijke en psychische klachten niet in staat is om volledige dagen loonvormende arbeid te verrichten. Hij heeft medische informatie overgelegd van zijn behandelend psychiaters, K. Berghout en R. Teijeiro, die zijn standpunt ondersteunen.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 maart 2007 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 9 februari 2007 was appellant aanwezig met zijn gemachtigde, mr. J. Heek, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beperkingen die door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en is van mening dat het Uwv de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende heeft toegelicht.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

04/7379 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 november 2004, 03/2695 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 9 februari 2007. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde, mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar punt 2.1 van de aangevallen uitspraak.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van 12 november 2003, waarbij het bezwaar tegen de herziening van de WAO-uitkering en nadere vaststelling naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% per 14 mei 2003 ongegrond is verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant verkeerd hebben ingeschat. Voorts is de rechtbank voldoende overtuigd van de geschiktheid van appellant voor de hem voorgehouden functies van produktiemedewerker industrie, samensteller metaalwaren en machinebediende kunststofverwerkende industrie, mede gelet op de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige terzake.
In hoger beroep heeft appellant (kort samengevat) aangevoerd dat hij zodanig beperkt wordt in zijn functioneren door zijn lichamelijke en psychische klachten dat hij hierdoor niet in staat is hele dagen loonvormende arbeid te verrichten, hetgeen blijkt uit de door hem reeds in de eerdere procedure overgelegde medische informatie, en met name uit de in hoger beroep overgelegde informatie van zijn behandelend psychiaters K. Berghout en R. Teijeiro. Voorts is appellant van mening dat de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichting inzake de geschiktheid van de geselecteerde functies onvoldoende is, gelet op de jurisprudentie van de Raad neergelegd in de uitspraak van 9 november 2004, RSV 25004, 351.
De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond voor twijfel is aan de door de verzekeringsartsen in acht genomen medische beperkingen van appellant en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake. De door appellant in hoger beroep ingediende informatie van de behandelende psychiaters van appellant geven de Raad geen aanleiding tot een ander standpunt. Uit deze informatie blijkt dat appellant sinds 20 juni 2005 behandeld wordt voor psychische klachten door genoemde psychiaters en tevens verwezen is naar dhr. Van Berkel, psycholoog. Deze informatie geeft de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de door de verzekeringsarts opgestelde FML, waarin de functionele mogelijkheden van appellant op de datum in geding, te weten 15 mei 2003, zijn vastgelegd.
Wat betreft de geschiktheid van de geselecteerde functies is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van de geselecteerde voldoende heeft toegelicht, en volstaat de Raad met verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank op dit punt.
Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.