ECLI:NL:CRVB:2007:BA1521
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van Toeslag met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 23 juni 2006, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 24 november 2004 besloten om aan appellant een toeslag krachtens de Toeslagenwet (TW) toe te kennen per 1 november 2003. Appellant stelde echter dat er bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht van langer dan een jaar rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat appellant niet tijdig een aanvraag had ingediend en dat er geen bewijs was voor de door hem gestelde psychische problemen die hem zouden hebben belet om dit te doen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte geen psychiatrische expertise had laten verrichten, omdat er twijfels bestonden over zijn bijzondere omstandigheden als gevolg van een posttraumatische stressstoornis. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om af te wijken van de hoofdregel dat een recht op toeslag niet kan worden vastgesteld over periodes die meer dan een jaar voor de aanvraag liggen. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen, gezien zijn eerdere acties na de overval in Suriname en zijn contact met het Uwv.
De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en vond plaats op 23 maart 2007. Het onderzoek ter zitting had eerder plaatsgevonden op 9 februari 2007, waarbij appellant noch zijn gemachtigde aanwezig was. De Raad oordeelde dat de redenen voor uitstel die door de gemachtigde waren aangevoerd, niet als uitzonderlijk konden worden aangemerkt.