ECLI:NL:CRVB:2007:BA1521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4563 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Toeslag met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 23 juni 2006, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 24 november 2004 besloten om aan appellant een toeslag krachtens de Toeslagenwet (TW) toe te kennen per 1 november 2003. Appellant stelde echter dat er bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht van langer dan een jaar rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat appellant niet tijdig een aanvraag had ingediend en dat er geen bewijs was voor de door hem gestelde psychische problemen die hem zouden hebben belet om dit te doen.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte geen psychiatrische expertise had laten verrichten, omdat er twijfels bestonden over zijn bijzondere omstandigheden als gevolg van een posttraumatische stressstoornis. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om af te wijken van de hoofdregel dat een recht op toeslag niet kan worden vastgesteld over periodes die meer dan een jaar voor de aanvraag liggen. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen, gezien zijn eerdere acties na de overval in Suriname en zijn contact met het Uwv.

De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, en vond plaats op 23 maart 2007. Het onderzoek ter zitting had eerder plaatsgevonden op 9 februari 2007, waarbij appellant noch zijn gemachtigde aanwezig was. De Raad oordeelde dat de redenen voor uitstel die door de gemachtigde waren aangevoerd, niet als uitzonderlijk konden worden aangemerkt.

Uitspraak

06/4563 TW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 23 juni 2006, 05/5386 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 23 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 9 februari 2007. Appellant noch zijn gemachtigde is verschenen.
Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
De gemachtigde van appellant heeft bij fax ontvangen zeer kort voor de aanvang van het onderzoek ter zitting verzocht om uitstel van de behandeling. Dit omdat hij op weg naar de Raad is overvallen door hoofdpijn en hij daarom terug is gegaan naar zijn kantoor.
Naar het oordeel van de Raad kan hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd niet worden aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid die uitstel van het onderzoek ter zitting rechtvaardigt.
Vervolgens komt de Raad toe aan de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Bij besluit van 24 november 2004 heeft het Uwv op de aanvraag van appellant van 1 november 2004 om een toeslag krachtens de Toeslagenwet (TW) besloten tot toekenning van de toeslag per 1 november 2003.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar zijn mening verkeerde hij in zodanig bijzondere omstandigheden dat het Uwv gebonden was tot toekenning van de uitkering met terugwerkende kracht van langer dan een jaar.
Bij besluit van 22 juni 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard onder de overweging dat nu uit de ter beschikking staande gegevens blijkt dat appellant na te zijn overvallen in Suriname op
3 februari 2003, op 22 februari 2003 zelfstandig is teruggekeerd naar Nederland, vervolgens zelf contact met het Uwv heeft opgenomen in verband met zijn WAO-beoordeling en ook tijdens de gesprekken met de verzekeringsarts op 12 maart 2003 en met de arbeidsdeskundige op 12 mei 2003 geen aanwijzing voor psychische problemen naar voren zijn gekomen, appellant in staat moest worden geacht tijdig het aanvraagformulier TW in te dienen. De rechtbank is dan ook tot het oordeel gekomen dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 11, zevende lid, tweede volzin van de TW, die een uitzondering op de hoofdregel, - een recht op toeslag kan niet worden vastgesteld over periodes gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop de aanvraag over toeslag werd ingediend - rechtvaardigt.
In hoger beroep heeft appellant (kort samengevat) aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om een psychiatrische expertise door een onafhankelijk psychiater te laten verrichten, nu zij blijkbaar twijfelde aan de door appellant gestelde bijzondere omstandigheden ten gevolge van de posttraumatische stress stoornis.
Naar het oordeel van de Raad slaagt deze grief van appellant niet. De Raad is, evenals de rechtbank, van oordeel dat uit de stukken niet aannemelijk is geworden dat appellant destijds niet in staat was om binnen zes weken na het besluit van 28 mei 2003 tot toekenning van een gedeeltelijke WAO-uitkering een aanvraag om een toeslag in te dienen en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake.
Bovendien wil de Raad nog opmerken dat appellant wel in staat was om tijdig een bezwaarschrift te (doen) indienen tegen het WAO-besluit van 28 mei 2003, hetgeen niet valt te rijmen met de stelling van appellant dat zijn psychische gesteldheid hem verhinderde om tijdig de toeslag aan te (doen) vragen.
Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.