ECLI:NL:CRVB:2007:BA1440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4171 AOW + 06/4172 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering AOW-uitkering in verband met wijziging inkomen partner

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 juli 2006. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 maart 2007 uitspraak gedaan in de zaken 06/4171 AOW en 06/4172 AOW. De Raad behandelt de herziening en terugvordering van de AOW-uitkering van appellant, die is gebaseerd op een wijziging in het inkomen van zijn partner. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder een besluit genomen op 30 januari 2006, waarin het te veel betaalde AOW-pensioen werd teruggevorderd en een boete werd opgelegd. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb de brief van appellant, die op 31 januari 2006 was ontvangen, had moeten aanmerken als een tijdig bezwaarschrift. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het eerste beroep en verklaart dit beroep gegrond. De Raad oordeelt dat de Svb in de proceskosten van appellant moet worden veroordeeld, die zijn begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. De Raad bepaalt ook dat de Svb het gestorte griffierecht van € 142,- aan appellant moet vergoeden. Voor het tweede beroep verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant geen belang meer heeft bij een uitspraak over dat deel van de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

06/4171 + 06/4172 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 17 juli 2006, 06/805 + 06/1211 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft M.S.J. Hoorntje, werkzaam bij Rincón Pardo, Juridisch Advies & Rechtsbijstand te Waddinxveen, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 19 januari 2007, waar partijen -met kennisgeving- niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 14 december 2005 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat de hoogte van de toeslag op zijn pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) wordt herzien in verband met een wijziging in het inkomen van zijn partner.
Bij brief van eveneens 14 december 2005 heeft de Svb aangekondigd een boete op te leggen en tot terug- en invordering van het te veel betaalde bedrag aan AOW-pensioen en de boete over te gaan.
Bij besluit van 30 januari 2006 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat de over de periode 1 november 2003 tot en met 30 november 2005 te veel betaalde uitkering wordt teruggevorderd, dat een boete wordt opgelegd en is tevens beslist over de invordering van die bedragen.
Op 31 januari 2006 heeft de Svb een brief van appellant ontvangen met bezwaren tegen de boete en de terugvordering.
Bij beschikking op bezwaar van 30 maart 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant dat geacht wordt gericht te zijn tegen het herzieningsbesluit van 14 december 2005 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. Voorts is het bezwaar voorzover gericht tegen de aankondiging van de boete en de terugvordering niet-ontvankelijk verklaard omdat tegen die brief geen bezwaar kan worden gemaakt. Voorts is overwogen dat dit schrijven niet kan worden aangemerkt als prematuur bezwaarschrift tegen het besluit van 30 januari 2006.
Bij brief van 23 mei 2006 heeft de Svb desgevraagd aan de gemachtigde van appellant bericht dat reeds in de beschikking op bezwaar van 30 maart 2006 is beslist op zijn verzoek het bezwaarschrift als prematuur bezwaarschrift tegen het besluit van 30 januari 2006 aan te merken.
De rechtbank heeft het namens appellant ingestelde beroep tegen de beschikking op bezwaar van 30 maart 2006 (hierna: beroep 1) ongegrond verklaard. Het tegen de brief van 23 mei 2006 ingestelde beroep (hierna: beroep 2) heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard omdat deze brief niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad overweegt als volgt.
Bij besluit van 30 januari 2006 heeft de Svb het te veel betaalde AOW-pensioen teruggevorderd, een boete opgelegd en beslist over de invordering van die bedragen. Ingevolge de artikelen 6:7, 6:8 en 6:9 van de Awb is de termijn om tegen dat besluit bezwaar te maken op 31 januari 2006 aangevangen en op 13 maart 2006 geëindigd. Nu de Svb op 31 januari 2006, derhalve binnen de bezwaartermijn, een brief van appellant heeft ontvangen bevattende bezwaren tegen de terugvordering en de boete, had de Svb deze brief dienen aan te merken als een tijdig bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 30 januari 2006.
Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op beroep 1 dient te worden vernietigd, onder gegrondverklaring van het inleidend beroep en onder vernietiging van het besluit van 30 maart 2006. Voor zover het hoger beroep betrekking heeft op de beslissing van de rechtbank inzake beroep 2 verklaart de Raad dit hoger beroep niet-ontvankelijk omdat appellant geen belang meer heeft bij een uitspraak van de Raad over dat deel van de aangevallen uitspraak.
Gezien het hiervoor overwogene behoeven de overige in hoger beroep namens appellant aangevoerde grieven geen bespreking.
De Raad acht termen aanwezig om de Svb op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, welke kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover betrekking hebbend op beroep 1;
Verklaart dit beroep in zoverre gegrond en vernietigt het besluit van 30 maart 2006;
Verklaart het hoger beroep voor zover betrekking hebbend beroep 2 niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de Svb een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van het hiervoor overwogene;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het gestorte griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en H.G. Lubberdink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier.
MH