ECLI:NL:CRVB:2007:BA1371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4723 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2007 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 7 november 2006, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De reden voor deze niet-ontvankelijkheid was dat appellant het verschuldigde griffierecht van € 105,-- niet binnen de gestelde termijn van vier weken had betaald. Appellant had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar op de zitting van 6 februari 2007 waren partijen niet verschenen.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen dan in de eerdere uitspraak. Appellant had niet aangetoond dat hij niet in verzuim was geweest met betrekking tot de betaling van het griffierecht. Bovendien had hij niet tijdig een verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht ingediend bij het College, noch had hij om uitstel van betaling verzocht voor het verstrijken van de termijn.

Gelet op deze feiten heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van griffier L.M. Reijnierse, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

06/4723 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van “nog niet bekend”, 06/856 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 7 november 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 7 november 2006 heeft appellant verzet gedaan.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 6 februari 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 7 november 2006 berust kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep het ingevolge artikel 22, aanhef en onder a, van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 105,-- niet binnen de bij de aangetekend verzonden brief van 18 september 2006 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen, merkt de Raad op dat hij ook in hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat appellant het verzuim niet kan worden tegengeworpen. Voorts heeft appellant niet binnen de gestelde termijn kenbaar gemaakt dat hij een verzoek om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht heeft ingediend bij het College. Hij heeft ook niet voor het einde van die termijn de Raad om uitstel van betaling verzocht.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.M. Reijnierse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2007.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) L.M. Reijnierse.
RB1602