ECLI:NL:CRVB:2007:BA1365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3287 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2007 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. Het hoger beroep was eerder niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante het verschuldigde griffierecht van € 105,-- niet tijdig had betaald. De uitspraak van de Raad van 31 oktober 2006, waartegen het verzet was ingesteld, was gebaseerd op het feit dat de betaling van het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was voldaan. Appellante had in haar verzetschrift aangevoerd dat zij in betalingsonmacht verkeerde en had verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht. De Raad oordeelde echter dat appellante niet tijdig gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om een aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. De Raad vond geen aanknopingspunten in het verzetschrift die konden leiden tot een ander oordeel dan eerder gegeven. De zaak werd behandeld op 6 februari 2007, maar partijen waren niet verschenen. De Raad verklaarde het verzet ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier L.M. Reijnierse.

Uitspraak

06/3287 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 april 2006, 05/4666 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 31 oktober 2006 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 31 oktober 2006 heeft appellante verzet gedaan.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 6 februari 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 31 oktober 2006 berust hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge
artikel 22, aanhef en onder a, van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 105,-- niet binnen de bij de aangetekend verzonden brief van 17 juli 2006 gestelde en bij brief van 10 september 2006 tot en met 17 oktober 2006 verlengde termijn is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
De Raad is van oordeel dat hij ook hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat appellante het verzuim niet kan worden tegengeworpen. Daarbij tekent de Raad aan dat appellante in verband met de door haar gestelde betalingsonmacht een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht bij het College in had kunnen dienen. Gesteld noch gebleken is dat appellante van die mogelijkheid (tijdig) gebruik heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.M. Reijnierse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2007.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) L.M. Reijnierse.