[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 december 2005, 04/2770,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 maart 2007
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2007. Appellant is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1.1. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van 18 februari 2004 en vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op dat bezwaar. Bij besluit van 6 juli 2004 heeft het College alsnog op het bezwaar beslist.
1.2. In beroep bij de rechtbank heeft appellant, voor zover in hoger beroep van belang, verzocht het College te veroordelen tot vergoeding van “proceskosten” tot een bedrag van € 45,87, als volgt gespecificeerd: € 8,87 aan reiskosten en € 37,-- griffierecht.
1.3. Bij de uitspraak van 14 december 2005, verzonden op 15 december 2005, heeft (de enkelvoudige kamer van) de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 6 juli 2004 ongegrond verklaard en het College “in verband met het uitblijven van een beslissing op het bezwaar” veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 80,50 wegens verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft voorts overwogen: “Overigens ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.”
1.4. Na ontvangst van de uitspraak van 14 december 2005 heeft het College bij de rechtbank - telefonisch - navraag gedaan over de proceskostenveroordeling, aangezien geen sprake is geweest van aan appellant verleende rechtsbijstand.
1.5. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank (de betrokken rechter) op 20 december 2004 de volgende brief aan partijen gezonden:
“De rechtbank heeft op 14 december 2004 uitspraak gedaan in de zaak met bovenvermeld registratienummer. Pagina 4 is gerectificeerd. Abusievelijk is vermeld dat verweerder [het College] wordt veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 80,50. Bijgaand ontvangt u de gecorrigeerde uitspraak. Hiermee is de oorspronkelijke uitspraak vervangen.”.
Bij die brief was een afschrift van de uitspraak van 14 december 2004 gevoegd, waarin - met pen, en geparafeerd door de betrokken rechter - bij de desbetreffende overweging over de proceskostenveroordeling en bij het daarop betrekking hebbende gedeelte van de beslissing is vermeld: “vervalt”. Boven de uitspraak is - eveneens met pen - vermeld: “RECTIFICATIE”.
2. Appellant heeft bij faxbericht van 31 januari 2006 hoger beroep ingesteld. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet kan verenigen met het niet toekennen door de rechtbank van de verzochte vergoeding van het griffierecht en de reiskosten.
3.1. De Raad ziet zich bij zijn beoordeling allereerst, ambtshalve, gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
3.1.1. De Raad stelt daarbij voorop dat het hoger beroep is gericht tegen een gedeelte van de beslissing in de uitspraak van 14 december 2005 (en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen) dat door de rechtbank niet in de rectificatie is betrokken.
3.1.2. De Raad stelt vervolgens vast dat 26 januari 2006 de laatste dag was waarop tijdig hoger beroep kon worden ingesteld tegen de, op 15 december 2005 verzonden, uitspraak van 14 december 2005. Anders dan appellant kennelijk heeft verondersteld, is door de rectificatie geen nieuwe termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van 14 december 2005 gaan lopen. Het op 31 januari 2006 verzonden hoger-beroepschrift is derhalve na het verstrijken van de hoger-beroepstermijn ingediend.
3.1.3. De Raad acht deze termijnoverschrijding echter verschoonbaar. In de brief van de rechtbank van 20 december 2005 is vermeld dat met de rectificatie de oorspronkelijke uitspraak is vervangen. Op grond van deze mededeling - wat daarvan overigens zij - heeft appellant redelijkerwijs kunnen veronderstellen dat (wel) een nieuwe hoger-beroeps-termijn is gaan lopen.
3.1.4. Hieruit volgt dat het hoger beroep ontvankelijk is.
3.2.1. Vervolgens overweegt de Raad dat de rechtbank terecht de door appellant verzochte vergoeding van het griffierecht en de reiskosten achterwege heeft gelaten. Het beroep tegen het - reële - besluit van 6 juli 2004 is immers ongegrond verklaard. Volgens vaste rechtspraak wordt in geval van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het betaalde griffierecht toegerekend aan het beroep tegen het reële besluit, waarvoor niet afzonderlijk griffierecht is betaald. De reiskosten waren in verband met het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van appellant niet nodig, omdat ten tijde van de zitting het reële besluit al was genomen en bekendgemaakt.
3.2.2. Hieruit volgt dat de uitspraak van 14 december 2005, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
3.3. De Raad ziet in de - onjuiste - gang van zaken rond de rectificatie aanleiding het College te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep, begroot op € 18,14 wegens reiskosten, en voorts te bepalen dat het in hoger beroep door appellant betaalde griffierecht dient te worden vergoed.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de uitspraak van 14 december 2005 voor zover aangevochten;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 18,14, te betalen door de gemeente Zoetermeer;
Bepaalt dat de gemeente Zoetermeer aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2007.