ECLI:NL:CRVB:2007:BA1287

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6839 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van eerder genomen beslissingen inzake WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 1971 bekend is met lage rugklachten en pijn in het rechterbeen, heeft herhaaldelijk verzocht om terug te komen van eerder genomen beslissingen met betrekking tot zijn WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 maart 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in het verleden verschillende beslissingen heeft ontvangen van de bedrijfsvereniging, waaronder de toekenning en latere verlaging van zijn WAO-uitkering. Appellant heeft in 1993 een verzoek ingediend om opnieuw in aanmerking te komen voor een WAO-uitkering, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van de eerdere beslissingen rechtvaardigden. De verzekeringsarts T. Nelemans concludeerde dat de door appellant overgelegde medische gegevens geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er wel degelijk nieuwe feiten zijn, maar de Raad oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om de eerdere beslissingen te herzien. De Raad verwijst naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat voor herhaalde aanvragen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moeten worden vermeld. Aangezien appellant hierin niet is geslaagd, bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om terug te komen van de eerdere beslissingen af.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/6839 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2004, 03/2626 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 december 2006 heeft appellant nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zundert.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Appellant is sinds 1971 bekend bij de toenmalige Bedrijfsvereniging voor de metaalnijverheid (hierna: de bedrijfsvereniging) met lage rugklachten en pijn in het rechterbeen.
In dat kader zijn door de bedrijfsvereniging de volgende beslissingen genomen, van belang voor dit geding:
- de beslissing van 12 mei 1972 betreffende de toekenning aan appellant van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) met ingang van 19 januari 1972 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%;
- de beslissing van 8 november 1972 betreffende de verlaging van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 november 1972 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%;
- de beslissing van 15 februari 1982 betreffende de intrekking van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 maart 1981;
- de beslissing van 9 augustus 1989 betreffende de weigering appellant met ingang van
21 augustus 1982 een WAO-uitkering toe te kennen.
Deze beslissingen hebben formele rechtskracht verkregen.
Bij formulier van 13 december 1993, nader toegelicht bij brief van 23 augustus 1994, heeft appellant verzocht hem met ingang van 1972 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering.
Op 2 augustus 1996 heeft de verzekeringsarts T. Nelemans naar aanleiding van dit verzoek een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de door appellant overgelegde brieven en verklaringen alleen melding maken van reeds bekende afwijkingen en geen gegevens bevatten die in strijd zijn met de eerder door de bedrijfsvereniging vastgestelde afwijkingen, beperkingen en belastbaarheid. Aanleiding om te twijfelen aan de mate van arbeidsongeschiktheid zoals omschreven in de hiervoor genoemde beslissingen bestaat er volgens de verzekeringsarts zodoende niet.
Bij besluit van 25 november 1996 (hierna: bestreden besluit) heeft de bedrijfsvereniging het verzoek van appellant van 13 december 1993 aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de hiervoor genoemde beslissingen en dit verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 8 april 2003 heeft de Raad, oordelend dat op grond van het overgangsrecht bij de invoering van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep open staat, het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep teruggewezen naar de rechtbank Rotterdam.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Uit recente medische onderzoeken en verklaringen blijkt dat hij nog steeds geheel of in grote mate arbeidsongeschikt is en dat de medische beperkingen hetzelfde zijn als vanaf 1971. Voorts heeft de bedrijfsvereniging bij de eerdere beslissingen appellant niet zorgvuldig onderzocht.
De Raad overweegt als volgt.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt om niet terug te komen van de hiervoor genoemde beslissingen is gebaseerd op voormeld rapport van de verzekeringsarts Nelemans. Blijkens dit rapport is de verzekeringsarts ingegaan op de argumenten die appellant in diverse brieven heeft gegeven, alsmede op de door appellant ter onderbouwing van zijn verzoek verstrekte (para-)medische verklaringen. Het is de Raad niet gebleken dat de beoordeling hiervan door de verzekeringsarts niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De Raad ziet ook in hetgeen door appellant in beroep en hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts dat de door appellant verstrekte gegevens geen ander licht werpen op de in de eerdere beslissingen vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
Ten aanzien van de door appellant in beroep en hoger beroep overgelegde stukken overweegt de Raad, onder verwijzing naar zijn vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2003, LJN: AO4564), dat de bedrijfsvereniging die stukken bij het voorbereiden van het bestreden besluit niet kende en daarmee dus ook geen rekening heeft kunnen houden. Reeds daarom kunnen deze stukken bij de beoordeling van dat besluit geen rol spelen. Ten overvloede merkt de Raad op dat hij zich kan verenigen met de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts S.M. Lustenhouwer in zijn rapport van 28 mei 2004 dat de daarin genoemde medische stukken geen aanleiding geven tot een ander oordeel omtrent de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld in genoemde vier beslissingen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.