ECLI:NL:CRVB:2007:BA1283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6616 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WAO-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang verzekering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2004, waarin haar aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd afgewezen. Appellante, die op 1 juni 1999 in dienst trad als lokaal-assistente, meldde zich op 8 september 1999 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar aanvraag voor een WAO-uitkering bij besluit van 28 maart 2002, omdat zij bij aanvang van de WAO-verzekering volledig arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar door het Uwv op 16 januari 2003.

In hoger beroep herhaalde appellante dat zij op 1 juni 1999 niet volledig arbeidsongeschikt was, en betoogde dat het Uwv de bevoegdheid ontbeert om de WAO-uitkering te weigeren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de beroepsgrond terecht had verworpen. De rechtbank had vastgesteld dat uit medische rapportages, met name van psychiater J.D.J. Tilanus, bleek dat appellante bij aanvang van de verzekering daadwerkelijk volledig arbeidsongeschikt was. De Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat appellante geen medische gegevens had ingebracht die de conclusies van Tilanus in twijfel trokken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2007.

Uitspraak

04/6616 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2004, 04/1063 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 16 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.L.I.M. van Overloop, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, nadien de gronden aangevuld, op 17 februari 2005 aanvullende medische gegevens ingezonden en desgevraagd de bij de rechtbank voorgedragen pleitaantekeningen overgelegd. Bij brief van 24 januari 2007 heeft appellante nadere informatie verstrekt.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en geantwoord op een vraag van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2007. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. van Hees.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze, onbestreden door partijen, heeft vastgesteld. Deze komen er op neer dat appellante met ingang van 1 juni 1999 in dienst is getreden als lokaal-assistente. Zij heeft zich op 8 september 1999 voor dat werk ziek gemeld. Haar aanvraag tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft het Uwv bij besluit van 28 maart 2002 afgewezen, omdat appellante bij de aanvang van de WAO-verzekering op 1 juni 1999 volledig arbeidsongeschikt was. Dit is gestoeld op een onderzoek door de psychiater J.D.J. Tilanus. Het besluit van 28 maart 2002 heeft het Uwv ondanks het daartegen gerichte bezwaar bij bestreden besluit van 16 januari 2003 gehandhaafd.
In hoger beroep heeft appellant als beroepsgrond herhaald dat zij op 1 juni 1999 niet volledig arbeidsongeschikt was. Deze grond strekt daarmee ten betoge dat het Uwv de bevoegdheid mist om op grond van artikel 30, eerste lid, sub a, van de WAO de toekenning van WAO-uitkering te weigeren. De beoordeling van de Raad ziet daarmee uitsluitend op de situatie per 1 juni 1999.
De rechtbank heeft de aangevoerde beroepsgrond verworpen en daartoe, daarbij appellante als eiseres en het Uwv als verweerder aanduidend, het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de medische stukken, met name de rapportage van de deskundige Tilanus (..), voldoende en ondubbelzinnig dat er bij eiseres bij de aanvang van de verzekering sprake was van een reële algehele arbeidsongeschiktheid. Dat eiseres aanvankelijk arbeidsgeschikt werd geacht doet hieraan niet af, nu er aan het huidige arbeidsongeschiktheidsoordeel een uitgebreide rapportage van een psychiater ten grondslag ligt en het geschiktheidsoordeel toentertijd mede was terug te voeren op de weigering van eiseres mee te werken aan een dergelijk specialistisch onderzoek. Dat eiseres tot 1991 heeft gewerkt kan aan dit oordeel evenmin afdoen (..). Verweerder was dan ook bevoegd artikel 30 van de WAO toe te passen.”
De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank. Tegenover de door de psychiater Tilanus uitgebrachte expertise heeft appellante geen medische gegevens ingebracht die de Raad doen twijfelen aan de juistheid van de door Tilanus getrokken, duidelijke en gemotiveerde conclusies. De appellante behandelende, aan het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg Emergis verbonden arts J.M.L.T. Meij-Oey onderschrijft de door Tilanus gestelde diagnose en onthoudt zich uitdrukkelijk van een oordeel over de conclusies van Tilanus.
Het hoger beroep slaagt niet.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.