ECLI:NL:CRVB:2007:BA1261
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- H.G. Rottier
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Herziening WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 juni 2004, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 18 februari 2000 arbeidsongeschikt was, had per 16 februari 2001 een WAO-uitkering ontvangen, vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een onderzoek door het Uwv, werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid was gewijzigd. Bij besluit van 22 februari 2002 herzag het Uwv de WAO-uitkering naar een mate van 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 23 april 2002.
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna het Uwv psychiater B. Oskam inschakelde om appellant te onderzoeken. Oskam concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant niet volledig was, wat leidde tot het handhaven van het eerdere besluit door het Uwv. Appellant ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep beperkte appellant zich tot het medische aspect van het besluit. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad vond dat appellant onvoldoende medische onderbouwing had geleverd voor zijn stelling dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De visie van psycholoog C.M. Verschuren werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad concludeerde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.