[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 mei 2006, 05/4688
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 maart 2007
Namens appellant heeft mr. N.A. Wilms, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. F.M. Lagerveld, kantoorgenote van mr. Wilms. Het Uwv is met voorafgaand bericht niet verschenen.
De Raad gaat uit van de volgende niet door partijen bestreden feiten.
Appellant heeft bezwaar ingediend tegen het besluit van het Uwv van 10 juni 2005. Gelet op het bepaalde in de artikelen 6:7, gelezen in combinatie met 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn om een bezwaarschrift in te dienen in dit geval begonnen op 11 juni 2005 en liep deze tot en met 22 juli 2005. Het bezwaarschrift van appellant is gedateerd op vrijdag 22 juli 2005 en is door het Uwv ontvangen op dinsdag 26 juli 2005. De poststempel op de enveloppe waarin het bezwaarschrift is verstuurd is van zondag 24 juli 2005.
Bij beslissing op bezwaar van 16 augustus 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad op dit punt het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij zijn bezwaarschrift tijdig, op vrijdag 22 juli 2005 ter post heeft bezorgd. Dit heeft hij echter na 18.00 uur, na de laatste buslichting van die week, gedaan. Dit is de reden dat het bezwaarschrift de poststempel van zondag de 24e heeft gekregen.
Tevens heeft appellant een beroep gedaan op bepaalde in artikel 6:9, tweede lid van de Awb: het bezwaarschrift is immers binnen een week na afloop van de termijn door het Uwv ontvangen en door hem vóór het einde van de termijn, op vrijdag 22 juli 2005, na 18.00 uur, ter post bezorgd.
In geschil is of appellant aannemelijk heeft gemaakt tijdig het bezwaarschrift ter post te hebben bezorgd.
Indien iemand tot de laatste dag van de termijn wacht moet hij er rekening mee houden alleen in zijn bezwaar ontvankelijk verklaard te worden indien het bezwaarschrift de poststempel van die dag draagt, waarbij de hoofdregel is dat de poststempel een belangrijke aanwijzing is, maar niet doorslaggevend. Dit betekent echter dat appellant dient te bewijzen dat hij het bezwaarschrift vrijdag 22 juli 2005, voor 24.00 uur ter post heeft bezorgd en niet op zaterdag of zondag daarna.
De Raad is van oordeel dat appellant er niet in is geslaagd dit bewijs te leveren. Anders dan appellant heeft aangevoerd speelt een belangenafweging in dit verband geen rol.
De in de 22 juli 2005 van het PGGM ontvangen brief aangesneden kwestie (premievrijstelling van diens verzekering) was appellant reeds (lang) bekend, zodat het, bij het uitblijven van een (tijdig) bericht van het PGGM, op zijn weg had gelegen tijdig een voorlopig bezwaarschrift in te dienen.
Vorengemelde leidt ertoe dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2007.