ECLI:NL:CRVB:2007:BA0906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2296 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van het indienen van een hoger beroepschrift in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2007 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 26 juli 2006, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 3 maart 2006. De Raad diende te beoordelen of het hoger beroep tijdig was ingediend. Appellante was niet verschenen op de zitting van 30 januari 2007, waar het verzet werd behandeld, maar het Uwv was vertegenwoordigd door drs. G.A. Tellinga.

De Raad overwoog dat het beroepschrift gedateerd was op 14 april 2006, en dat de termijn voor het indienen van het hoger beroep eindigde op 14 april 2006, na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank op 3 maart 2006. Het beroepschrift was op 20 april 2006 ter griffie ontvangen, wat zou kunnen betekenen dat het niet tijdig was ingediend. Echter, de afstempeling van de enveloppe was onleesbaar, waardoor niet kon worden uitgesloten dat het beroepschrift op 14 april 2006 ter post was aangeboden.

De Raad concludeerde dat appellante het voordeel van de twijfel toekwam, en dat het hoger beroep, gelet op artikel 6:9, tweede lid van de Awb, als tijdig ingediend moest worden beschouwd. Het verzet werd gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak verviel, waarna het onderzoek werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Deze uitspraak benadrukt het belang van de tijdigheid van beroepschriften in het bestuursrecht en de mogelijkheden voor appellanten om in bepaalde gevallen het voordeel van de twijfel te krijgen.

Uitspraak

06/2296 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 3 maart 2006, 05/904 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet (Bw) van 26 juli 2006 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 26 juli 2006 is drs. J.E. de Boer, wonende te Oranjewoud, namens appellante in verzet gekomen.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad op 30 januari 2007, waar appellante – met voorafgaand bericht – niet is verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga.
II. OVERWEGINGEN
Naar aanleiding van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 26 juli 2006 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend.
Ingevolge artikel 6:6, eerste lid van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid van de Awb is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is gedagtekend op 14 april 2006.
Uitgaande van 3 maart 2006 als de datum van bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank, is 14 april 2006 de laatste dag van de hoger beroepstermijn. Het hoger beroepschrift is op 20 april 2006 ter griffie van de Raad ontvangen, hetgeen zou kunnen betekenen dat het hoger beroep niet tijdig is ingediend.
De afstempeling van de enveloppe waarmee het hoger beroepschrift ter post is aangeboden, is echter niet te lezen, zodat niet valt uit te sluiten dat die aanbieding op 14 april 2006 heeft plaatsgevonden.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het hoger beroep niet later dan een week na 14 april 2006 is ontvangen, is de Raad van oordeel dat appellante het voordeel van de twijfel toekomt en dat het hoger beroep, mede gelet op artikel 6:9, tweede lid van de Awb, als tijdig ingediend moet worden beschouwd.
Uit het vorenstaande volgt dat het namens appellante gedane verzet gegrond dient te worden verklaard.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb vervalt de uitspraak waartegen verzet is gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.