ECLI:NL:CRVB:2007:BA0833
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J. Riphagen
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante, die voorheen werkzaam was als bejaardenverzorgster, is sinds 1986 arbeidsongeschikt door rugklachten, hartklachten en hoge bloeddruk. Na afloop van de wettelijke wachttijd ontving zij een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft haar echter per 23 oktober 2003 een uitkering ontzegd, omdat zij in staat zou zijn om bepaalde functies te vervullen, wat leidde tot het indienen van bezwaar en beroep door appellante.
De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het Uwv op 11 maart 2005 een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 15-25%. Dit betekent dat het Uwv het eerdere besluit niet langer handhaaft en appellante alsnog een WAO-uitkering heeft toegekend. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen in rechte te honoreren belang meer heeft bij een zelfstandige beoordeling van de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht aan appellante dient te vergoeden.
De Raad heeft verder overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv. De Raad concludeert dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is, en dat er geen termen zijn voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 2 maart 2007, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad aanwezig waren.