ECLI:NL:CRVB:2007:BA0577

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6087 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de verstrekking van een organizer als hulpmiddel onder de Ziekenfondswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de zorgverzekeraar Amicon om een organizer te verstrekken aan appellant, die lijdt aan polio en daardoor in een elektrische rolstoel zit. Appellant had op 3 november 2004 verzocht om de verstrekking van een organizer, omdat hij niet met een pen kan schrijven en een slecht geheugen heeft. Amicon heeft deze aanvraag op 15 november 2004 afgewezen, met als argument dat een organizer niet valt onder de hulpmiddelen zoals gedefinieerd in de Regeling hulpmiddelen 1996.

De rechtbank Zutphen heeft de eerdere beslissing van Amicon bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 21 februari 2007 was appellant niet aanwezig, maar Amicon werd vertegenwoordigd door mr. J.H. de Boer. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Ziekenfondswet (Zfw) en de relevante regelgeving. De Raad concludeert dat de Zfw en de daarop gebaseerde regelingen een gesloten systeem van aanspraken op verstrekkingen vormen, waarbij geen ruimte is voor extensieve interpretatie.

De Raad heeft vastgesteld dat, hoewel een organizer technisch gezien als een computer kan worden gekwalificeerd, deze niet voldoet aan de specificaties van de hulpmiddelen zoals vastgelegd in de Regeling. De Raad benadrukt dat het aan de regelgever is om de inhoud van het ziekenfondspakket vast te stellen en dat de beoordeling van de noodzaak van het hulpmiddel buiten het toetsingskader van de Raad valt. Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/6087 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 september 2005, 05/785 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
OWM Amicon Zorgverzekeraar Ziekenfonds u.a. (hierna: Amicon),
Datum uitspraak: 7 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Amicon heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2007. Appellant is niet verschenen. Amicon heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. de Boer, werkzaam bij Amicon.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft Amicon op 3 november 2004 verzocht hem een organizer te verstrekken te verstrekken aangezien hij polio heeft, in een elektrische rolstoel zit, niet met een pen kan schrijven en een slecht geheugen heeft.
Amicon heeft die aanvraag bij besluit van 15 november 2004 afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Het College voor Zorgverzekeringen heeft Amicon bij brief van 19 mei 2005 zich te kunnen verenigen met het voornemen van Amicon om het bezwaar van appellant ongegrond te verklaren.
Bij besluit van 15 november 2004 heeft Amicon het bezwaar van appellant tegen het besluit 24 mei 2005 ongegrond verklaard op de grond dat een organizer geen hulpmiddel is als opgenomen in de Regeling hulpmiddelen 1996 (hierna: Regeling).
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 24 mei 2005 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is in geschil of appellant op grond van het bepaalde bij of krachtens de Ziekenfondswet (Zfw) aanspraak heeft op verstrekking van een organizer.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de ten tijde hier in geding toepasselijke Zfw hebben verzekerden aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging, voor zover met betrekking tot die zorg geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Zfw kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat aanspraak bestaat op andere vormen van zorg dan de zorg, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Zfw. Artikel 8, derde lid, van de Zfw bepaalt dat de inhoud en omvang van de aanspraken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het ten tijde hier in geding toepasselijke Verstrekkingenbesluit Ziekenfondsverzekering (Vb) omvat de aanspraak op hulpmiddelen die middelen welke in de Regeling als zodanig zijn aangewezen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder t, van de Regeling omvat de aanspraak op hulpmiddelen de verschaffing van een te allen tijde adequaat functionerend hulpmiddel voor communicatie, informatievoorziening en signalering als aangegeven in artikel 26 van de Regeling.
Tot de in artikel 2 eerste lid, onder t, van de Regeling bedoelde middelen behoren ingevolge artikel 26, eerste lid, onder a, van de Regeling onder meer computers met bijbehorende apparatuur voor lichamelijk gehandicapten.
Volgens vaste rechtspraak behelzen de Zfw en de daarop berustende regelingen een gesloten systeem van de ten laste van de in deze wet geregelde verzekering komende verstrekkingen, in die zin dat in beginsel op geen andere verstrekkingen aanspraak bestaat dan in deze regelgeving is bepaald. Ten aanzien van hulpmiddelen stelt de Raad verder vast dat aan dit gesloten systeem vorm en inhoud is gegeven door het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van het Verstrekkingenbesluit en de daarop berustende Regeling, waarin een limitatieve en nauw omschreven opsomming van hulpmiddelen is gegeven en de gevallen waarin daarop - al dan niet - aanspraak bestaat. Voorts vloeit uit de vaste jurisprudentie van de Raad voort dat in de aard van een dergelijk enumeratief en limitatief systeem van aanspraken besloten ligt dat er in beginsel geen ruimte is voor een extensieve interpretatie van de daarin geregelde aanspraken en gevallen.
Hoewel technologisch gezien de organizer - ook wel aangeduid als PDA (Personal Digital Assistant) - als een (hand)computer moet worden gekwalificeerd, ziet artikel 26, eerste lid, onder a, van de Regeling - gelet op de toelichting - op de (desktop) PC (Personal Computer). De PDA is daarmee zowel in functionaliteit als in technische capaciteit onvoldoende vergelijkbaar. De Raad concludeert dat de door appellant gevraagde voorziening niet op grond van de Zfw kan worden verstrekt.
De Raad wijst er op dat het aan de bevoegde regelgever is om de inhoud van het ziekenfondspakket vast te stellen. De beoordeling van het nut en/of de noodzaak van het door appellant gevraagde hulpmiddel valt buiten het in het onderhavige geval voor de Raad geldende toetsingskader.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) R.L. Rijnen.