ECLI:NL:CRVB:2007:BA0459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 19 januari 2005 een eerder besluit van het Uwv bevestigde. Appellante, die sinds 1997 arbeidsongeschikt is door maagklachten, had een WAO-uitkering ontvangen, maar deze werd per 22 december 2003 ingetrokken op basis van een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige van het Uwv. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante in staat was om haar eigen werkzaamheden te verrichten en dat er voldoende functies waren waarin zij geen inkomensverlies zou lijden. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 30 januari 2007 werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. K.M. van der Zouwen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.M.G.M.W. Heijnen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank Breda terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig of onjuist was. De Raad bevestigde dat appellante in staat moest worden geacht de haar geduide functies te vervullen, rekening houdend met haar beperkingen.
De Raad wees erop dat de gestelde geringe beheersing van de Nederlandse taal en de beperkte opleiding en werkervaring van appellante geen belemmeringen vormden voor het vervullen van de geduide functies. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met eerdere uitspraken over het gebruik van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.