ECLI:NL:CRVB:2007:BA0376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2291 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag wegens gebrek aan verzekering onder de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die kinderbijslag heeft aangevraagd voor zijn kinderen Nadia, Rachida en Najda. De aanvraag werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) afgewezen op basis van het feit dat de appellant niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het vierde kwartaal van 2001. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing van de Svb bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de appellant in zijn brief van 6 mei 2002 onmiskenbaar bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de Svb van 17 april 2002. De Raad oordeelt dat de Svb de brief ten onrechte niet als bezwaarschrift heeft aangemerkt. De Raad benadrukt dat de Svb, bij onduidelijkheid over de inhoud van een geschrift, de belanghebbende moet benaderen voor opheldering.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de Svb herroepen. De Svb is verplicht om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de appellant. Tevens is de Svb veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 644,- bedragen, en moet de Svb het betaalde griffierecht van € 134,- vergoeden aan de appellant. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2007.

Uitspraak

05/2291 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 maart 2005, 03/2982 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.J.A. Hendriks, advocaat te Deurne, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 november 2006 heeft mr. Hendriks aan de Raad laten weten dat appellant is uitgezet naar Marokko.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Xhonneux.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft bij formulier gedagtekend 15 november 2001 kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen Nadia, Rachida en Najda. Bij besluit van 17 april 2002 heeft de Svb aan appellant laten weten dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2001 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat hij met ingang van dat kwartaal niet verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Bij brief van 6 mei 2002 heeft de Stichting Welzijnsbevordering naar aanleiding van dit besluit namens appellant aan de Svb als volgt bericht:
“Wellicht is een formeel bezwaarschrift niet nodig, daar enkele recente zaken bij u kennelijk onbekend zijn:
a De heer [appellant] heeft (…) een zgn. sticker in zijn paspoort ontvangen: (verblijfsvergunning tot uitspraak op bezwaar).
b Cadans (…) had de WAO-uitkering beëindigd, maar na ons verzoek is deze nu (…) weer gecontinueerd in verband met rechtsgeldig verblijf tot de uitspraak op bezwaar qua zijn verblijfsvergunning.
Wegens bovenstaande verzoeken wij u om herstel.”
In een telefoonnotitie van de behandelend medewerker van de Svb van 15 mei 2002 staat: “Inderdaad verzekerd ingevolge de WAO-uitkering.” Aan de Stichting is verzocht na te gaan of er meer betalingsbewijzen voorhanden zijn en of er ook ontvangstbewijzen zijn. Bij brief van 3 juni 2002 heeft de Stichting hierop gereageerd, waarop vervolgens door de Svb bij brief van 27 juni 2002 is gereageerd.
Bij brief van 6 januari 2003 heeft appellant geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot zijn bezwaar tegen het besluit van 17 april 2002. Bij brief van
16 februari 2003 heeft appellant zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om kinderbijslag nader toegelicht.
Bij besluit van 4 augustus 2003 heeft de Svb laatstgenoemde brief aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 17 april 2002. Aangegeven wordt dat deze beschikking inmiddels onaantastbaar is geworden. Nu geen nova zijn aangedragen wordt niet teruggekomen op deze beschikking.
Bij brief van 16 augustus 2003 is door appellant aangegeven dat tegen het besluit van
17 april 2002 bij brief van 6 mei 2002 bezwaar is gemaakt. Op dat bezwaar is nog geen beslissing genomen. Het besluit van 17 april 2002 is dan ook niet rechtens onaantastbaar geworden. Verzocht wordt om een beslissing op bezwaar tegen het besluit van
17 april 2002.
Bij besluit van 18 september 2003 heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep is namens appellant aangevoerd dat de brief van 6 mei 2002 van de Stichting Welzijnsbevordering ten onrechte door de Svb niet is aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 17 april 2002. Nu op dit bezwaarschrift nog geen beslissing is genomen, heeft dit besluit geen formele rechtskracht gekregen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb terecht de brief van 6 mei 2002 niet heeft aangemerkt als een bezwaarschrift. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben partijen in essentie hun eerder aangedragen stellingen herhaald.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt voorop dat bij het besluit van 17 april 2002 door de Svb is geweigerd om aan appellant kinderbijslag toe te kennen voor zijn drie kinderen. Uit de namens appellant verstuurde brief van 6 mei 2002 blijkt onmiskenbaar dat appellant het niet eens is met dit besluit. Er worden gronden aangevoerd die duidelijk moeten maken dat dit besluit onjuist is. Tenslotte wordt verzocht om herstel. Naar het oordeel van de Raad dient te worden geconcludeerd dat met de brief van 6 mei 2002 namens appellant door de Stichting Welzijnsbevordering bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 17 april 2002. De Raad voegt hieraan toe dat uit een oogpunt van zorgvuldigheid de Svb zich, bij onduidelijkheid omtrent inhoud en/of strekking van een geschrift, tot de belanghebbende dient te wenden teneinde zich opheldering te verschaffen omtrent diens bedoelingen.
Uit het voorgaande blijkt dat het bestreden besluit, en de uitspraak van de rechtbank waarbij dat besluit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking komen. De Raad zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens het primaire besluit van 4 augustus 2003 herroepen. De Svb zal alsnog op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 april 2002 dienen te beslissen. De Raad vertrouwt erop dat de Svb dienaangaande op korte termijn een beslissing neemt.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het primaire besluit van 4 augustus 2003;
Veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door de Sociale verzekeringsbank, waarvan € 322,- te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007.
(get.) H.J. Simon.
(get.) A. Kovács.
MH