ECLI:NL:CRVB:2007:BA0374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-848 WVA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring langdurig werkloze op basis van termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor een 'verklaring langdurig werkloze' op basis van artikel 9 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA). De Centrale organisatie werk en inkomen (Cwi) had deze aanvraag afgewezen, omdat de aanvragen niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. Appellante stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat een anticumulatieregeling van toepassing was, waardoor zij niet in aanmerking zou komen voor de vermindering van loonbelasting en premie. De rechtbank oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat de Cwi terecht de aanvragen niet in behandeling had genomen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de betrokken wettelijke bepalingen duidelijk waren en dat appellante op de hoogte had kunnen zijn van de geldende voorschriften. De Raad wees erop dat eventuele onjuistheden in informatiemateriaal van andere bestuursorganen niet aan de Cwi konden worden tegengeworpen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

04/848 WVA
Centrale Raad van Beroep
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 december 2003, 02-871 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: Cwi)
Datum uitspraak: 7 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Nagtegaal, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het Cwi heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2006. Appellante heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen. Het Cwi heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij de Centrale organisatie werk en inkomen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en daarbij aan het Cwi enkele vragen gesteld. Het Cwi heeft bij brief van 8 november 2006 geantwoord, waarop mr. Nagtegaal namens appellante bij brief van 29 november 2006 heeft gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met de vermelding dat het Cwi bij - elf - besluiten van 30 januari 2001, in bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2002, de verzoeken van appellante om afgifte van een “verklaring langdurig werkloze” als bedoeld in artikel 9 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) heeft afgewezen. De afwijzingen berusten op de grond dat de verklaringen niet binnen twee, respectievelijk vier maanden na de indiensttreding van de betrokken langdurig werklozen zijn aangevraagd. Daarmee is de in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling langdurig werklozen (hierna: ULW) gestelde termijn overschreden. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de ULW brengt dit mee dat de verzoeken niet in behandeling worden genomen.
Appellante heeft tegen het besluit van 6 maart 2002 beroep ingesteld en daarbij, voor zover in hoger beroep nog van belang, aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Appellante heeft voor de betrokken werknemers, die arbeidsgehandicapt zijn, niet eerder een “verklaring langdurig werkloze” aangevraagd omdat zij op grond van door de uitvoeringsinstelling GAK uitgegeven brochures in de veronderstelling verkeerde dat een anticumulatieregeling (met de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten) van toepassing was op grond waarvan zij voor deze werknemers niet in aanmerking zou komen voor vermindering van loonbelasting en premie. Eerst later is appellante gebleken dat deze informatie niet juist was. Voorts is aangevoerd dat op het Cwi (en, in de daaraan voorafgaande periode, op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie) een actieve informatieplicht rust om werkgevers en andere belanghebbenden adequaat en tijdig voor te lichten over de mogelijkheden tot vermindering van loonbelasting en premie.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daarbij in essentie haar beroepsgronden herhaald.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met verwijzing naar zijn uitspraak van 4 mei 2005 (LJN: AT6665), overweegt de Raad dat de in artikel 2, eerste lid, van de ULW neergelegde termijn een materiële (bevoegdheids- of toepassings)voorwaarde is voor het gebruikmaken door het Cwi van de bevoegdheid om een “verklaring langdurig werkloze” af te geven. Tussen partijen is niet in geschil, en ook voor de Raad staat vast, dat in de hier aan de orde zijnde gevallen die termijn is overschreden. Artikel 2, tweede lid, van de ULW bevat vervolgens een dwingende grond om de te laat ingediende aanvragen niet in behandeling te nemen (en daarmee de afgifte van de verzochte verklaringen te weigeren).
Bij de brief van 8 november 2006 heeft het Cwi aangegeven dat het - daarbij aansluiting zoekend bij de rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven ter zake van de toepassing van de WVA en de ULW - in zeer bijzondere omstandigheden een termijnoverschrijding verschoonbaar acht, maar dat van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden in dit geval geen sprake is.
De Raad is, met de rechtbank en op dezelfde gronden, van oordeel dat dit laatste standpunt van het Cwi juist is. Ook de Raad stelt voorop dat de betrokken - materiële - bepalingen van de WVA en de ULW duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Appellante had die bepalingen op juiste wijze kunnen en moeten begrijpen. Voorts wijst ook de Raad erop dat - mogelijke - onjuistheden in informatiemateriaal van een ander (bestuurs)orgaan niet aan het Cwi kunnen worden tegengeworpen. Voor zover al sprake zou zijn van een actieve informatieplicht van het Cwi, kan het bestaan daarvan niet in relevante mate afbreuk doen aan het uitgangspunt dat appellante op de hoogte had kunnen en moeten zijn van de terzake geldende wettelijke voorschriften. De Raad merkt ten slotte nog op, dat appellante er ook voor had kunnen kiezen om, binnen de termijn, de verklaringen aan te vragen en in het kader van de behandeling daarvan de - vermeende - anticumulatieregeling aan de orde te stellen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en J.G. Treffers en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2007.
(get.) T.G.M. Simons
(get.) R.L. Rijnen
EK0103