ECLI:NL:CRVB:2007:BA0304
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de ANW-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand liet. Appellant ontving sinds 1 november 1994 een pensioen op basis van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW), dat per 1 juli 1996 werd omgezet in een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Vanaf 1 januari 1998 werd er een korting toegepast op de nabestaandenuitkering van appellant, vanwege zijn inkomsten uit een WAZ-uitkering en een particuliere arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Svb had in een besluit van 19 december 2003 de ANW-uitkering van appellant over de maanden januari tot en met november 2003 herzien en een bedrag van € 95,55 teruggevorderd. Dit besluit werd door de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten.
Appellant ging in hoger beroep tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het besluit. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de Svb terecht de WAZ-uitkering en de particuliere uitkering op de nabestaandenuitkering in mindering had gebracht. Appellant stelde dat het vertrouwensbeginsel in zijn geval van toepassing zou moeten zijn, maar de Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de geldende regelgeving rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de verwachtingen van appellant niet waren gewekt door de Svb en dat de korting op de uitkering al sinds 1998 van toepassing was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.