ECLI:NL:CRVB:2007:BA0304

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2298 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de ANW-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand liet. Appellant ontving sinds 1 november 1994 een pensioen op basis van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW), dat per 1 juli 1996 werd omgezet in een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Vanaf 1 januari 1998 werd er een korting toegepast op de nabestaandenuitkering van appellant, vanwege zijn inkomsten uit een WAZ-uitkering en een particuliere arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Svb had in een besluit van 19 december 2003 de ANW-uitkering van appellant over de maanden januari tot en met november 2003 herzien en een bedrag van € 95,55 teruggevorderd. Dit besluit werd door de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten.

Appellant ging in hoger beroep tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het besluit. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de Svb terecht de WAZ-uitkering en de particuliere uitkering op de nabestaandenuitkering in mindering had gebracht. Appellant stelde dat het vertrouwensbeginsel in zijn geval van toepassing zou moeten zijn, maar de Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de geldende regelgeving rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de verwachtingen van appellant niet waren gewekt door de Svb en dat de korting op de uitkering al sinds 1998 van toepassing was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

05/2298 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 maart 2005, 04/948 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 9 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk aan de Raad doen toekomen.
De Svb heeft desgevraagd nog enkele stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Appellant ontving sedert 1 november 1994 een pensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). Per 1 juli 1996 is dit van rechtswege omgezet in een nabestaandenuitkering (en een hier niet van belang zijnde halfwezenuitkering) ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Sedert 1 januari 1998 wordt op appellants nabestaandenpensioen een korting toegepast op grond van inkomsten, bestaande uit een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een particuliere verzekering.
Bij besluit van 19 december 2003 heeft de Svb appellants ANW-uitkering over de maanden januari tot en met november 2003 nader vastgesteld. Tevens is over deze periode een bedrag van € 95,55 van appellant teruggevorderd. Bij het bestreden besluit van 10 augustus 2004 heeft de Svb zijn besluit van 19 december 2003 na bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd – omdat het bezwaar naar haar oordeel ten onrechte kennelijk ongegrond was verklaard en er voorts een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleefde – doch de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellants hoger beroep richt zich tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit.
Ook in hoger beroep merkt appellant op dat op de website van het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid is vermeld dat nabestaanden die vroeger een ANW-uitkering ontvingen en derhalve onder het overgangsrecht vallen, in elk geval een bodemuitkering van 30% van het bruto minimumloon ontvangen, ongeacht de hoogte van hun inkomen. Appellant is van mening dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij ten minste die bodemuitkering zou ontvangen.
De Raad overweegt het volgende.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Svb op grond van de kortingsbepalingen in de ANW terecht appellants WAZ-uitkering geheel en zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge een particuliere verzekering ten dele op zijn nabestaandenuitkering in mindering heeft gebracht. Appellant is kennelijk van mening dat op grond van het vertrouwensbeginsel toepassing van deze bepalingen ten dele achterwege moet blijven.
Dienaangaande merkt de Raad op dat uit de jurisprudentie blijkt dat sprake kan zijn van zodanige strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur - hier met name het vertrouwensbeginsel - dat toepassing van de geldende wettelijke bepalingen geen rechtsplicht meer kan zijn. Er moet dan wel sprake zijn van veelal met de handelwijze van het bestuursorgaan samenhangende, bijzondere omstandigheden.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de Raad geen sprake. Nog daargelaten dat de verwachtingen in casu niet zijn gewekt door de Svb, zijn deze niet van dien aard dat deze tot een afwijking van de geldende regelgeving moeten leiden. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat al sedert 1 januari 1998 een korting op appellants uitkering wordt toegepast, waarbij de WAZ-uitkering geheel en de particuliere uitkering ten dele op zijn nabestaandenuitkering in mindering wordt gebracht. Dit heeft er steeds toe geleid dat appellants nabestaandenuitkering minder bedroeg dan 30% van het bruto minimumloon. De wijziging die met het besluit van 19 december 2003 in appellants nabestaandenuitkering is aangebracht, hangt slechts samen met de aanpassing van de verschillende uitkeringsbedragen per 1 januari 2003. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat bij appellant verwachtingen zijn gewekt waardoor appellant op het verkeerde been is gezet.
Het hoger beroep kan derhalve niet slagen. De aangevallen uitspraak komt – voorzover aangevochten – voor bevestiging in aanmerking.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.