ECLI:NL:CRVB:2007:BA0293

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2232 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag op basis van onvoldoende bewijs van onderhoudseis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zwolle. Appellant had kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen Imane en Hasnae, die in Marokko wonen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde de kinderbijslag, omdat appellant niet kon aantonen dat hij in belangrijke mate bijdroeg aan het onderhoud van zijn kinderen. De Svb had informatie ontvangen dat appellant niet meer samenwoonde met zijn partner en verzocht om bewijs van zijn onderhoudsplicht. Appellant stelde dat hij sinds 10 september 2003 niet meer samenwoonde met zijn partner en dat zijn kinderen in Marokko verbleven.

De Svb handhaafde zijn besluit om de kinderbijslag te weigeren, wat door de rechtbank werd bevestigd. Tijdens de zitting op 9 februari 2007 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door A. van de Weerd. De Raad oordeelde dat appellant niet op een voor de Svb controleerbare wijze had aangetoond dat hij aan de onderhoudseis voldeed. Hij had een overboeking van € 800,- door zijn broer overgelegd, maar de Raad oordeelde dat deze overboeking niet als een bijdrage van appellant kon worden beschouwd. De verklaringen van zijn broer waren bovendien tegenstrijdig, wat de waarde van zijn bewijs ondermijnde.

De Raad concludeerde dat de Svb terecht de kinderbijslag had geweigerd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er waren geen redenen om de kosten van de procedure te compenseren, zoals vermeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met M.F. van Moorst als griffier.

Uitspraak

05/2232 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 4 april 2005, 04/761 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 9 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van de Weerd.
II. OVERWEGINGEN
In januari 2004 heeft de Svb van de afdeling burgerzaken van de gemeente Lelystad vernomen dat appellant niet langer samenleefde met zijn partner. De Svb heeft aan appellant verzocht ter zake informatie te verstrekken. Appellant heeft daarop medegedeeld dat hij sedert 10 september 2003 niet meer met zijn partner samenwoont en dat zijn kinderen Imane en Hasnae sinds die datum in Marokko wonen. Hij heeft voor deze twee kinderen kinderbijslag aangevraagd.
Bij besluit van 31 maart 2004 heeft de Svb appellant kinderbijslag ten behoeve van Imane en Hasnae over het eerste kwartaal van 2004 geweigerd onder overweging dat deze kinderen niet in belangrijke mate door appellant worden onderhouden. Bij het bestreden besluit van 10 juni 2004 heeft de Svb zijn besluit van 31 maart 2004 na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft appellants beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
Tussen partijen is in geschil of appellant in het eerste kwartaal van 2004 in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van Imane en Hasnae. Volgens vaste jurisprudentie dient de verzekerde op voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan. Appellant is hierin ook naar het oordeel van de Raad niet geslaagd.
Appellant heeft een overboeking via Western Union Money Transfer overgelegd waaruit blijkt dat zijn broer, K. el Kaddouri, op 30 januari 2004 een bedrag van € 800,- heeft overgemaakt naar de verzorgster van Imane en Hasnae. Volgens appellant is dit geld door zijn broer overgemaakt omdat appellant zich op het moment van de overboeking niet kon legitimeren en daarom deze administratieve handeling niet kon verrichten. Appellant heeft twee verklaringen van zijn broer ter zake overgelegd.
Ook naar het oordeel van de Raad is niet op eenvoudig te controleren wijze aangetoond dat appellant in belangrijke mate in het onderhoud van zijn kinderen heeft bijgedragen. De overboeking van geld door appellants broer kan niet als een bijdrage van appellant gelden. In het midden latend of de verklaringen van appellants broer in deze een rol kunnen spelen, stelt de Raad vast dat deze verklaringen tegenstrijdig zijn, zodat daaraan niet die waarde kan worden toegekend die appellant daaraan wenst te hechten. In februari 2004 heeft appellants broer verklaard dat hij het gezin van appellant financieel ondersteunt, hetgeen er eerder op wijst dat hij om die reden zelf het geld heeft overgemaakt. Eerst in april 2004 heeft de heer K. el Kaddouri een verklaring ondertekend waarmee de lezing van appellant wordt onderschreven.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat aan appellant terecht kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2004 is geweigerd. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.