ECLI:NL:CRVB:2007:BA0284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van AOW-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van verzekering in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om hem een AOW-uitkering te weigeren. De appellant had op 3 oktober 2002 verzocht om in aanmerking te komen voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), waarbij hij stelde dat hij van 1973 tot 1974 in Culemborg had gewerkt en in die periode in Utrecht woonde. De Svb heeft echter navraag gedaan bij de gemeente Utrecht, waar de appellant niet bekend was. Dit leidde tot de weigering van de AOW-uitkering op 2 mei 2003, waarop de appellant bezwaar maakte. De Svb handhaafde haar besluit na het indienen van een bestreden besluit op 3 mei 2004, omdat de appellant niet kon aantonen dat hij in Nederland voor de AOW verzekerd was geweest.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant ongegrond in haar uitspraak van 2 juni 2005. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had kunnen aantonen dat hij in Nederland verzekerd was voor de AOW, en dat het overgelegde formulier voor salarisoverboeking naar Marokko niet voldoende bewijs bood. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de appellant geen nieuwe gegevens had aangedragen die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.F. van Moorst als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.