ECLI:NL:CRVB:2007:BA0272
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake WAO-schatting en proceskostenvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 augustus 2004, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd behandeld. Het Uwv had op 20 december 2000 aan appellante medegedeeld dat haar uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 21 februari 2001 zou worden vastgesteld op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%, in plaats van de eerder vastgestelde 55 tot 65%. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Uwv op 28 november 2006 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, waarbij het bezwaar van appellante alsnog gegrond is verklaard. Dit betekende dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante met ingang van 21 februari 2001 weer werd vastgesteld op 55 tot 65%. De Raad oordeelde dat, omdat het Uwv volledig tegemoet was gekomen aan het beroep van appellante, er geen belang meer bestond bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil. De Raad heeft het hoger beroep van appellante niet mede gericht geacht tegen de nieuwe beslissing op bezwaar.
Daarnaast heeft de Raad overwogen dat appellante recht heeft op vergoeding van de proceskosten in hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 322,-. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot betaling van deze kosten aan de griffier van de Raad, aangezien appellante een toevoeging had ontvangen op basis van de Wet op de rechtsbijstand. De uitspraak van de rechtbank Arnhem is bevestigd, het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond verklaard en dat besluit is vernietigd. Tevens is bepaald dat het Uwv aan appellante het gestorte recht van € 102,- dient te vergoeden.