ECLI:NL:CRVB:2007:BA0198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-911 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering na ernstige aandoening en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een WAZ-uitkering heeft aangevraagd na arbeidsongeschiktheid door rug- en beenklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 maart 2007 uitspraak gedaan. De rechtbank Maastricht had eerder het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de medische grondslag van het besluit onderschreef en oordeelde dat de functies die aan de appellant waren toegewezen, geschikt waren. De appellant had echter aanvullende medische informatie overgelegd die betrekking had op een na de datum in geding vastgestelde keelkanker, wat de Raad aanleiding gaf om het eerdere besluit te heroverwegen.

De Raad oordeelde dat de eerdere afwijzing van de WAZ-uitkering niet voldoende was onderbouwd, vooral gezien de nieuwe medische informatie. De Raad stelde vast dat het Uwv niet had aangetoond dat de juiste beperkingen in acht waren genomen bij de beoordeling van de geschiktheid van de functies. De Raad vernietigde daarom de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Het Uwv werd opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de Raad.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.288,- bedroegen, en het terugbetalen van het griffierecht van € 139,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische informatie en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op nieuwe gegevens die van invloed kunnen zijn op de geschiktheid van functies voor de appellant.

Uitspraak

05/911 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 januari 2005, 2004/1289 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat te Valkenburg aan de Geul, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige J.J. van der Naald van 13 april 2005 overgelegd.
De gemachtigde van appellant heeft op 8 februari 2006 aanvullende gronden ingediend en verzocht om versnelde behandeling. Daarbij is tevens medische informatie overgelegd. Het verzoek om versnelde behandeling is op 24 augustus 2006 herhaald.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2007.
Namens appellant is zijn gemachtigde verschenen, terwijl het Uwv zich ter zitting niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad stelt voorop dat hij, zoals reeds in de brieven van 15 februari en 30 augustus 2006 is meegedeeld, geen aanleiding heeft gezien tot inwilliging van de verzoeken om versnelde behandeling over te gaan. De reden voor deze afwijzingen is dat de met de gestelde gezondheidstoestand van appellant verband houdende verzoeken niet nader zijn onderbouwd.
Appellant was werkzaam als zelfstandig hotelhouder gedurende gemiddeld 65 uur per week toen hij uitviel met rug- en beenklachten. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door J. Rosier heeft plaatsgevonden op 11 februari 2004. Blijkens het rapport van zijn onderzoek van dezelfde datum stelde Rosier de eerste arbeidsongeschiktheidsdag arbitrair vast op 31 december 2002 en waren er bij onderzoek duidelijke functiebeperkingen van de rug en aanwijzingen voor vaatvernauwing van beide benen. In verband hiermede formuleerde Rosier een aantal beperkingen, welke werden opgenomen in de Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (KFML) van 11 februari 2004. Daarin werd ook een beperking ten aanzien van het spreken voor appellant aangenomen. Op basis van een en ander en aan de hand van de arbeidsmogelijkhedenlijst van 19 februari 2004 selecteerde de arbeidsdeskundige F.H. van der Hijden een aantal functies en berekende hij in zijn rapport van 20 februari 2004, uitgaande van de middelste twee van in dit geval de vier hoogst belonende functies en een van toepassing zijnde reductiefactor van in dit geval 0,58, dat er geen sprake was van een verlies aan verdienvermogen. Bij deze berekening ging Van der Hijden uit van een maatmaninkomen van € 2,85 op basis van een verdeling van de winst tussen appellant en zijn echtgenote van 50/50%. Vervolgens weigerde het Uwv bij het primaire besluit van 24 februari 2004 aan appellant met ingang van 30 december 2003 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
In de bezwaarprocedure stelde de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker blijkens haar rapport van 15 juni 2004 de FML bij in die zin dat appellant beperkt werd voor werkzaamheden tot ongeveer 8 uur per dag en ongeveer 40 uur per week. Voorts tekende Jonker ter voorkoming van kramp bij lang zitten bij het item “Zitten tijdens het werk” in de FML aan dat appellant geregeld moet kunnen vertreden. In verband met dit laatste achtte Jonker de – niet aan de schatting ten grondslag gelegde – functie productiemedewerker textiel minder geschikt. Vervolgens verklaarde het Uwv bij besluit van 13 juli 2004 het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit ongegrond.
De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 13 juli 2004 ongegrond. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit en oordeelde de functies als voor appellant geschikt. De rechtbank overwoog voorts nog dat, zelfs indien de op haar zitting voorgedragen grief van appellant inzake de aangehouden winstverdeling zou worden gevolgd en bij de berekening van het verlies aan verdienvermogen zou zijn uitgegaan van volledige toerekening van de winst aan appellant, de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAZ nog steeds ruim beneden de 25% zou blijven.
In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit en wat betreft de arbeidskundige kant van het bestreden besluit bezwaren aangevoerd tegen de door Van der Hijden aangehouden winstverdeling en de motivering van het bestreden besluit in het licht van de uitspraken van de Raad van
9 november 2004 (LJN: AR4716 e.v.) inzake het claim beoordelings- en borgingssysteem (CBBS).
Het Uwv heeft in zijn verweerschrift verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In dit verband heeft Van der Naald in zijn rapport van 13 april 2005 ter onderbouwing van het ter zitting van de rechtbank voorgedragen standpunt van het Uwv berekend dat bij volledige toerekening van de winst aan appellant, waardoor het maatmaninkomen zou uitkomen op € 5,78, en een mediane loonwaarde van in dit geval € 5,75 het verlies aan verdienvermogen zou uitkomen op 0,52%.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep om de hierna vermelde redenen slaagt, dat daarom de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit eveneens dient te worden vernietigd.
In dit verband overweegt de Raad in de eerste plaats dat van de zijde van appellant in hoger beroep nadere medische informatie is overgelegd welke onder andere betrekking heeft op de bij appellant na de datum in geding vastgestelde keelkanker. In de betreffende brief van de behandelend radiotherapeut-oncoloog van 25 januari 2006 is aangegeven dat het zeer waarschijnlijk is dat de bij appellant begin 2002 bestaande afwijking is uitgegroeid tot deze keelkanker. In het licht hiervan en bij gebreke van verzekeringsgeneeskundig commentaar hierop in hoger beroep valt voor de Raad niet vast te stellen of bij het bestreden besluit de juiste beperkingen in aanmerking zijn genomen. Voorts heeft de Raad noch in beroep noch in hoger beroep een nadere motivering door het Uwv aangetroffen omtrent de vraag of, mede bezien in het licht van de hiervoor vermelde uitspraken van 9 november 2004, de appellant geduide functies medisch geschikt zijn. In het bijzonder heeft de Raad een nadere motivering gemist inzake de geschiktheid van de geduide functies in het licht van de door Jonker gestelde eis dat geregeld moet kunnen worden vertreden. Ten slotte kan er met betrekking tot de berekening in hoger beroep van het verlies aan verdienvermogen van appellant door Van der Naald niet aan worden voorbij gezien dat, gelet op de door Jonker in de FML aangebrachte urenbeperking tot 40 uur per week, artikel 10 van het Schattingsbesluit, zoals dat luidde op de datum in geding, in het licht van de uitspraak van de Raad van 30 mei 2000 (Usz 2000,165) zodanig had moeten worden toegepast dat in verband met die urenbeperking eerst de mediane loonwaarde van in dit geval € 9,92 had moeten worden gemaximeerd op het maatmaninkomen van appellant en dat vervolgens de in aanmerking te nemen reductiefactor toepassing had moeten vinden.
Gelet op het voorgaande is de vernietigingsgrond van het bestreden besluit gelegen in de strijdigheid daarvan met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts dient nog te worden bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van appellant moet nemen met inachtneming van het in deze uitspraak van de Raad gestelde en dat het Uwv dit nieuwe besluit bekend moet maken binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak.
De Raad acht ten slotte termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak van de Raad een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en wat betreft de proceskosten in hoger beroep aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 139,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2007.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.