ECLI:NL:CRVB:2007:BA0125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAZ-schatting en restverdiencapaciteit
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 februari 2005, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als zelfstandig uitzendbureau-eigenaar werkte, meldde zich op 28 mei 2002 arbeidsongeschikt vanwege psychische klachten. Het Uwv kende appellant een WAZ-uitkering toe, berekend op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellant was het niet eens met de vaststelling van zijn restverdiencapaciteit en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn psychische beperkingen. In hoger beroep herhaalde de gemachtigde van appellant de eerder voorgedragen gronden en voerde aan dat de reductiefactor onjuist was toegepast. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het Uwv de berekening van de restverdiencapaciteit correct had uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing te herzien. De Raad wees erop dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die zijn stelling onderbouwden dat hij verdergaand psychisch beperkt was. De Raad bevestigde de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende berekening van de restverdiencapaciteit en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit.