ECLI:NL:CRVB:2007:BA0037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de medische beoordeling van appellant na detentie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2005, waarin de rechtbank oordeelde over de WAO-schatting van appellant. Appellant, die sinds 22 oktober 1996 in het genot was van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering werd echter ingetrokken per 28 mei 2003 vanwege detentie. Na zijn detentie heropende het Uwv de uitkering per 2 oktober 2003, maar stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 25 tot 35%. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid naar 35 tot 45% bij het bestreden besluit van 8 juli 2004.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 maart 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 30 januari 2007 was appellant niet verschenen, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de conclusies over de gezondheid van appellant waren gebaseerd op een zorgvuldige anamnese en onderzoek door een verzekeringsarts. De Raad vond geen aanleiding om de medische beoordeling in twijfel te trekken, aangezien appellant geen nieuwe gegevens had ingebracht die de beoordeling konden onderbouwen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden, in aanwezigheid van griffier M. Gunter.