[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 november 2004, 04/549 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 maart 2007
Namens appellante heeft mr. L. de Groot, werkzaam bij ARAG-Nederland te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2007. Appellante is verschenen met bijstand van haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.C.M. van de Pol.
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden vermeld in de aangevallen uitspraak.
In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv op juiste gronden de uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellante, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, per 24 juli 2003 heeft ingetrokken.
De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat het Uwv de gezondheidstoestand van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen op de datum in geding niet onjuist heeft ingeschat. Naar het oordeel van de rechtbank moest appellante op 24 juli 2003 medisch gezien in staat worden geacht de functies van kassamedewerker, productiemedewerker en receptionist te verrichten, aangezien deze functies voldoende tegemoetkomen aan de voor haar vastgestelde beperkingen. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de verwoording functiebelastingen van 17 april 2003 en de door de bezwaararbeidsdeskundige M.M. Arts in haar rapportage van 3 maart 2004 gegeven nadere toelichting op de functies. Gelet op deze toelichting is volgens de rechtbank het opleidingsniveau van appellante, die over een huishoudschooldiploma beschikt, niet ten onrechte voldoende geacht om te voldoen aan de eisen die qua opleiding aan de geselecteerde functies zijn verbonden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de door het Uwv gevolgde zienswijze dat voor een urenbeperking op medische gronden geen aanleiding bestaat, de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Daartoe is overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts naar dit aspect voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, waarbij de rechtbank opmerkt dat hierbij het rugbelastende, en derhalve voor appellante niet geschikt te achten, eigen werk, niet als uitgangspunt behoort te worden genomen.
Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, vormt in essentie een herhaling van hetgeen reeds in bezwaar en beroep is aangevoerd. Appellante stelt, samengevat, dat zij is aangewezen op rugsparende werkzaamheden en dat de geselecteerde functies voor haar niet geschikt zijn te achten. Bovendien is zij van mening dat zij geen hele dagen achtereen kan werken. Zij begrijpt dan ook niet dat het Uwv geen urenbeperking heeft aangehouden. Verder meent appellante dat haar functies zijn geduid die haar opleidingsniveau te boven gaan. In dit verband heeft appellante er op gewezen dat zij een diploma huishoudschool heeft. Een aantal van de functies vereist echter MAVO-niveau. Voorts heeft de arbeidsdeskundige geadviseerd om de reïntegratie van appellante, die plaatsvindt in aangepast werk bij de eigen werkgever, niet door de afschatting te laten verstoren. Ter zitting heeft appellante nog aangevoerd dat in de geduide functies van samensteller printplaten (SBC-code 111180), receptioniste/telefoniste (SBC-code 315120 respectievelijk 315150) en kassier (SBC-code 317030) sprake is van overschrijdingen van haar belastbaarheid en wel ten aanzien van de aspecten: het (structureel) bovenmatig torderen, het boven schouderhoogte actief zijn en het overmatig tillen. Op deze aspecten is volgens appellante sprake van bovennormale waarden zonder dat het systeem signaleringen afgeeft. Appellante is van mening dat hierdoor de verrichte arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar is en daardoor in strijd is met artikel 3:2, respectievelijk artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In hoger beroep ligt ter beantwoording de vraag voor of het Uwv bij het bestreden besluit van 29 maart 2004 terecht en op juiste gronden de WAO-uitkering van appellante per 24 juli 2003 heeft ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum minder dan 15% is.
De Raad beantwoordt deze vraag net als de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend.
Wat de medische kant van de zaak betreft ziet de Raad evenmin als de rechtbank aanknopingspunten om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden. Niet is kunnen blijken dat met de door appellante ondervonden rugklachten niet in voldoende mate rekening is gehouden in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Noch in beroep noch in hoger beroep heeft appellante informatie van medische aard overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
Wat de door appellante bepleite urenbeperking betreft, deelt de Raad het oordeel van de rechtbank en de daartoe door haar gehanteerde overwegingen.
Het beroep dat appellante ter zitting, en daarmee rijkelijk laat, heeft gedaan op de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 kan niet slagen. De Raad heeft in die uitspraken - kort samengevat - overwogen dat het gebruik van het CBBS als ondersteunend systeem bij de beoordeling van aanspraken op een uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidswetten niet rechtens onaanvaardbaar is. Wel heeft de Raad vastgesteld dat aan het systeem een aantal onvolkomenheden kleeft dat tot gevolg kan hebben dat een met behulp van het CBBS tot stand gekomen besluit onvoldoende toetsbaar, verifieerbaar en transparant is. In dit geval speelt dit laatste naar het oordeel van de Raad niet. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat door de bezwaararbeidsdeskundige Arts in haar rapportage van 3 maart 2004 reeds in de bezwaarfase uiteen is gezet dat de geduide functies gelet op de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen voor appellante geschikt zijn. Er is mitsdien geen sprake van dat in dit geval onvoldoende toetsbaar, verifieerbaar en transparant is op welke gronden het Uwv tot het oordeel is gekomen dat appellante met haar beperkingen de voorgehouden functies kan verrichten.
Met betrekking tot de stelling van appellante dat sommige belastingaspecten van de aan haar voorgehouden functies samensteller printplaten (SBC-code 111180), receptioniste/telefoniste (SBC-code 315120 respectievelijk 315150) en kassamedewerker/caissière (SBC-code 317030) haar belastbaarheid overschrijden zonder dat het systeem deze overschrijdingen signaleert en het Uwv motiveert dat ondanks de overschrijdingen de functies toch passend zijn, overweegt de Raad het volgende.
In de kritische FML is ten aanzien van het aspect torderen vermeld: normaal, kan de romp tenminste 45 graden draaien (achterom kijken op de fiets; voorin zittend een tas van de achterbank van de auto pakken). Toelichting verzekeringsarts: niet frequent. De normaalwaarde is: de romp tenminste 45 graden draaien (inclusief: frequentie
ongeveer 1 keer per minuut).
Ten aanzien van het aspect: tillen of dragen wordt appellante beperkt belastbaar geacht: zij kan ongeveer 5kg tillen of dragen (zak aardappelen). De normaalwaarde is: ongeveer 15 kg tillen of dragen (inclusief: frequentie ongeveer 5 keer per uur).
Ten aanzien van het aspect boven schouderhoogte actief zijn geldt dat appellante eveneens beperkt is: zij kan minder dan 5 minuten achtereen boven schouderhoogte actief zijn (gloeilamp verwisselen). De normaalwaarde is: tenminste 5 minuten achtereen boven schouderhoogte actief zijn (inclusief: frequentie ongeveer 2 keer per uur).
In de functie samensteller printplaten komt kortcyclisch torderen dagelijks tijdens
meer dan 4 werkuren voor: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 45 graden achtereen. Bovenschouder actief zijn: dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur: tijdens 1 werkuur 4 maal ongeveer 1 minuut achtereen (pakken van ordners boven uit rek; schuiven montageplaten boven in container). Tillen: dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 4 maal ongeveer 5 kilogram achtereen (montageplaat, maximaal (incidenteel) 5,54 kg).
Naar het oordeel van de Raad blijft de belasting van deze functie binnen de belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de (kritische) FML. Appellante wordt derhalve in staat geacht deze functie te verrichten.
In de tot de SBC-code 315150 (receptionist, baliemedewerker) behorende functie receptionist(e)/telefonist(e) (functienummer 8496-0092-001) komt kortcyclisch torderen dagelijks voor tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 15 maal ongeveer 60 graden achtereen (sleutels, pasjes, pakjes (aan-)pakken. Volgen waar de bezoekers naar toe gaan.).
Ten aanzien van het belastingaspect bovenschouder actief zijn wordt aangegeven: dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuut achtereen (mappen/dossiers hoog pakken/wegzetten). Ten aanzien van het aspect tillen: dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 3 kilogram achtereen (pakjes, sleutelbossen, ordners).
In de tot dezelfde SBC-code behorende functie receptionist(e)/telefonist(e) (functienummer 8496-0092-003) geeft de functiebelasting bij het aspect kortcyclisch torderen aan dat dit dagelijks voorkomt tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 30 maal ongeveer 60 graden achtereen (sleutels/pasjes/pakjes (aan-)pakken. Volgen waar bezoekers naar toe gaan.). Ten aanzien van het aspect bovenschouder actief zijn wordt het volgende aangegeven: dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuut achtereen (mappen/dossiers hoog pakken/wegzetten.). Ten aanzien van het aspect tillen: dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 3 kilogram achtereen (pakjes, sleutelbossen, ordners.).
De functiebelasting behorend bij de functienummers 84-0092-002 geeft bij het aspect kortcyclisch torderen aan: dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 15 maal ongeveer 60 graden achtereen (volgen waar bezoekers naar toe gaan, sleutels/pasjes/pakjes (aan-)pakken. Mappen/lijsten pakken wegleggen.).
Boven schouderhoogte actief zijn: dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuut achtereen (mappen/dossiers hoog pakken/wegzetten.). Ten aanzien van het aspect tillen wordt vermeld: dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 3 kilogram achtereen (pakjes, sleutelbossen, ordners.).
De bezwaararbeidsdeskundige Arts heeft in haar rapportage van 3 maart 2004 over de tot deze SBC-code behorende functies het volgende vermeld:
“Er zijn in de functie van receptonist/telefonist (zie bladnr. 12 e.v. resultaat eindselectie) belastingen aanwezig waarvoor nader overleg met de bezwaarverzekeringsarts noodzakelijk is. Het betreft de volgende belastingaspecten:
- nr. 13 (kortcyclisch torderen). De functiebelasting geeft bij dit aspect aan dat in de functie voorkomt een belasting van 15 maal per uur tot 60 graden torderen. Dit aspect heb ik op 3 maart 2004 overlegd met de bezwaarverzekeringsarts de heer Sijben. De bezwaarverzekeringsarts is van oordeel dat een frequentie van 15 maal per uur toelaatbaar is en niet te belastend is voor cliënt.
Derhalve is de belasting in de functie(s) behorend bij deze SBC-code niet te belastend voor cliënt en blijft de SBC-code ongewijzigd gehandhaafd.”.
De Raad kan deze toelichting volgen voor zover het gaat om de functienummers 8496-0092-001 en 8496-0092-002, maar niet als het gaat om functienummer 8496-0092-003; in deze laatste functie wordt niet 15 maal maar 30 maal kortcyclisch getordeerd. Tot consequenties leidt dit echter niet. Binnen deze SBC-code blijven voldoende arbeidsplaatsen over. Naar het oordeel van de Raad blijft de belasting van de (resterende) functienummers 8496-0092-001 en 8496-0092-002 binnen de belastbaarheid van appellante.
In de functie kassamedewerker/caissière komt kortcyclisch torderen dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren voor: tijdens 4 werkuren 5 maal ongeveer 45 graden achtereen (zittend aan balie/kas). Tillen: dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 1 kilogram achtereen (bekers met geld). Niet dagelijks tijdens niet meer dan 4 werkuren: tijdens 2 werkuren 30 maal ongeveer 4 kilogram achtereen (bakken uit kasten halen (1 maal per week) vaak ook minder dan 4 kg. Boven schouder actief zijn komt dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur voor: tijdens 6 werkuren 4 maal ongeveer 1 minuut achtereen (bij het vullen van een kast met munten (5 of 10 maal ca. 10 seconden aaneen per kast). Lege geldbekers/serviesgoed van kast pakken (een enkele seconde).
Naar het oordeel van de Raad blijft de belasting van deze functie binnen de belastbaarheid van appellante. Zij wordt derhalve in staat geacht deze functie te verrichten. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige M.M. Arts ten aanzien van het aspect tillen. Zij gaat er van uit dat appellante deze belasting aankan, zeker indien zij dicht langs het lichaam tilt, zodat het vanuit geknielde houding tillen van geldbakken die doorgaans lichter wegen dan 4 kilo niet te belastend is voor appellante. Deze toelichting acht de Raad overtuigend.
Naar het oordeel van de Raad is door het Uwv ook genoegzaam toegelicht dat appellante gelet op het door haar behaalde diploma huishoudschool en certificaat voedingsassistente over een voldoende opleidingsniveau beschikt om de geselecteerde functies waarvoor MAVO/LBO-niveau (SBC-code 317030, kassamedewerker), dan wel basisonderwijs (SBC-code 111180, productiemedewerker) en VBO/MAVO-niveau (SBC-code 315150, receptionist) wordt gevraagd, naar behoren te kunnen uitoefenen.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat het Uwv aan appellante voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen heeft voorgehouden die vallen binnen de belastbaarheid van appellante en die de conclusie rechtvaardigen dat de mate van arbeidsongeschiktheid op de hier in geding zijnde datum terecht en op goede gronden is vastgesteld op minder dan 15%.
Met betrekking tot de grief dat de onderhavige intrekking van de WAO-uitkering de reïntegratie van appellante bij haar werkgever in de weg staat, overweegt de Raad dat uit de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen naar voren komt dat appellante is aangewezen op rugsparende arbeid. Reeds omdat appellante bij haar werkgever geen rugsparende arbeid verricht, maar juist rugbelastende schoonmaakwerkzaamheden, en al zeer geruime tijd probeert volledig te reïntegreren, doch tot nu toe zonder resultaat, kan deze grief van appellante, wat daar verder ook van zij, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Riphagen en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2007.