ECLI:NL:CRVB:2007:BA0014
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.I. ’t Hooft
- R.M. van Male
- G.M.T. Berkel-Kikkert
- Rechtspraak.nl
Beëindiging financiële tegemoetkoming voor gebruik eigen auto in strijd met gelijkheidsbeginsel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 september 2004. Appellant, die beperkingen ondervindt bij het zich verplaatsen, had een financiële tegemoetkoming gekregen voor het gebruik van zijn eigen auto op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage beëindigde deze tegemoetkoming per 1 januari 2002 en stelde appellant in aanmerking voor collectief aanvullend openbaar vervoer (CAV). Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij niet in staat was om gebruik te maken van het CAV, en dat het beleid van het College in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de artsen die het College adviseerden, concludeerden dat appellant geen objectieve medische beperkingen had die het gebruik van het CAV onmogelijk maakten. Appellant heeft geen contra-expertise ingediend om deze bevindingen te weerleggen. De Raad oordeelt dat het College terecht heeft aangenomen dat appellant in staat was om gebruik te maken van het CAV. Echter, de Raad oordeelt ook dat het beleid van het College ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen gehandicapten die wel of niet over een eigen auto beschikken. Dit is in strijd met het gelijkheidsbeginsel zoals verankerd in de Grondwet.
De Raad vernietigt het besluit van 17 februari 2004 van het College en oordeelt dat het College een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het College veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,--. De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling van gehandicapten in vergelijkbare situaties en de noodzaak voor overheidsinstanties om beleid te voeren dat in overeenstemming is met de grondrechten.