ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake herziening arbeidsongeschiktheidsuitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 20 november 2003. Dit besluit handhaafde een eerdere beslissing van 30 juni 2003, waarbij de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant per 24 augustus 2003 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat zij geen aanknopingspunten vond voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen was uitgegaan. De rechtbank oordeelde dat appellant, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige aangeduide functies.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad overwoog dat, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, er geen reden was om aan te nemen dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, medisch gezien niet geschikt zouden zijn. De Raad achtte het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig en weloverwogen. De conclusies van de artsen waren gebaseerd op een gedegen anamnese, onderzoek van appellant en informatie uit de behandelende sector.
Appellant had in hoger beroep zijn eerdere grieven herhaald, waaronder het onderschatten van zijn rugklachten en de onjuiste vaststelling van zijn belastbaarheid. De Raad onderschreef echter de overwegingen van het Uwv en de rechtbank, en concludeerde dat er onvoldoende verband was tussen de datum van herziening en de later vastgestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid. De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie, en vond plaats op 16 februari 2007.