ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9864

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1797 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar aanvraag voor bijstandsuitkering werd afgewezen. Appellante ontving sinds 14 januari 2004 een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis had op 10 augustus 2004 de bijstandsuitkering van appellante ingetrokken, omdat zij een gezamenlijke huishouding voerde met een betrokkene. Appellante diende op 23 september 2004 opnieuw een aanvraag in, maar deze werd afgewezen op 9 december 2004, omdat er geen wijziging in haar omstandigheden was aangetoond sinds de intrekking van de bijstandsuitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond. In hoger beroep betoogde appellante dat zij geen gezamenlijke huishouding meer voerde met de betrokkene, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aan te tonen dat er relevante wijzigingen waren in haar situatie die recht gaven op bijstand. Aangezien appellante geen nadere toelichting had gegeven op haar stelling en niet had meegewerkt aan het onderzoek, concludeerde de Raad dat het College de aanvraag terecht had afgewezen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden.

Uitspraak

06/1797 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2006, 05/3283 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2007. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.S. van Sprundel-Steenwinkel, werkzaam bij de gemeente Maassluis.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving sinds 14 januari 2004 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 10 augustus 2004 heeft het College - voor zover hier van belang - de bijstand van appellante met ingang van 1 mei 2004 ingetrokken op de grond dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met [betrokkene] (hierna te noemen: [betrokkene]).
Op 23 september 2004 heeft appellante opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 9 december 2004, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 augustus 2005, heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat niet is gebleken van een wijziging in de omstandigheden van appellante sedert de intrekking.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Indien een belanghebbende na beëindiging of intrekking van zijn bijstandsuitkering een nieuwe aanvraag om bijstand indient, ligt het volgens vaste rechtspraak van de Raad op diens weg om aan te tonen dat sprake is van een relevante wijziging in de omstandigheden in die zin dat op dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Het ligt derhalve op de weg van appellante aan te tonen dat zij ten tijde van de nieuwe aanvraag om bijstand niet langer met [betrokkene] een gezamenlijke huishouding voerde.
Hoewel appellante in het kader van haar nieuwe aanvraag - samengevat - stelt dat zij geen gezamenlijke huishouding met [betrokkene] (meer) voert, heeft appellante die stelling niet nader onderbouwd terwijl zij daartoe door het College - in elk geval op 18 november 2004 - wel in de gelegenheid is gesteld. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante op die datum is verschenen bij L.D. van der Linde, sociaal rechercheur, maar heeft geweigerd een verklaring af te leggen en tevens heeft aangegeven dat haar raadsman contact zou opnemen. Een nadere toelichting op de door appellante ingenomen stelling is vervolgens achterwege gebleven.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot de conclusie leiden dat appellante ten tijde van de nieuwe aanvraag voldeed aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Het College heeft de aanvraag van appellante van 23 september 2004 dan ook terecht afgewezen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.H.M. Roelofs en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.
JK/122007