[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 2 februari 2006, 05/429 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: College)
Namens appellante heeft mr. RJ.S. Houtackers, advocaat te Mierlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Houtackers. Het College heeft zich laten vertegen-woordigen door J.T.R. van Hall, werkzaam bij de gemeente Helmond. Tevens is daar verschenen de door appellante meegebrachte getuige [getuige], wonende te [woonplaats].
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 5 juli 1999 heeft het College met toepassing van artikel 84, tweede lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) de gemaakte kosten van de over de periode van 21 september 1998 tot 1 maart 1999 aan [betrokkene], verstrekte bijstand tot een bedrag van f 10.037,12 mede van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 21 januari 2005, voor zover van belang, heeft het College het bezwaar van 15 januari 2005 tegen het besluit van 5 juli 1999 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 januari 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd, voor zover het beroep tegen het besluit van 21 januari 2005 ongegrond is verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De rechtbank heeft het besluit van 21 januari 2005 waarbij het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 5 juli 1999 niet-ontvankelijk is verklaard in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat op 15 januari 2005 de bezwaartermijn ruimschoots verstreken was, en dat indien appellante het besluit van 5 juli 1999 destijds niet zou hebben ontvangen, (zoals zij heeft beweerd), appellante evenmin tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het haar bij aangetekende brief van 23 november 2004 alsnog toegezonden besluit. Daarbij heeft de rechtbank tevens overwogen dat het gegeven dat appellante het aangetekende schrijven niet heeft afgehaald - waardoor het op 16 december 2004 naar het College is geretourneerd - voor haar eigen rekening en risico dient te komen.
In hoger beroep is het oordeel van de rechtbank bestreden, waarbij de Raad de grieven van appellante, voor zover van belang voor de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, in die zin verstaat dat er redenen zijn op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat zij de aangetekend verzonden brief waarbij het besluit van 5 juli 1999 haar alsnog is toegezonden niet heeft opgehaald omdat zij meende niets te maken te hebben met de terugvordering door het College van de bijstand van [betrokkene]. Verder heeft appellante aangevoerd dat het besluit van 5 juli 1999 weliswaar een bezwaarclausule bevat, doch dat appellante niet hoefde te begrijpen dat zij alsnog bezwaar kon maken.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in de door appellante aangevoerde omstandigheden geen grond kan worden gevonden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is en dientengevolge niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege zou dienen te blijven. Ook de Raad is van oordeel dat de gevolgen van het niet afhalen van het aangetekende schrijven voor rekening en risico van appellante dienen te komen. De grief dat appellante niet hoefde te begrijpen dat zij alsnog bezwaar kon maken snijdt geen hout nu zij, zoals gezegd, het aangetekende schrijven met het daarbij toegezonden besluit om haar moverende redenen niet heeft afgehaald. Al hetgeen overigens is aangevoerd ziet niet op de hier in hoger beroep aan de orde zijnde vraag, en zal de Raad derhalve buiten bespreking laten.
De aangevallen uitspraak komt derhalve, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2007.
(get.) A.B.J. van der Ham.