ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1501 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van WAO en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 25 januari 2005 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 29 augustus 2003 de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant, die voorheen was vastgesteld op 80 tot 100%, herzien naar 25 tot 35%. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. van den Broek van FNV Bondgenoten, stelde dat zijn medische beperkingen zodanig ernstig waren dat hij niet in staat was om te werken. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv de beperkingen van appellant op de juiste wijze had vastgesteld en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren.

Tijdens de zitting op 16 januari 2007 heeft appellant aangegeven dat zijn uitkering per 1 januari 2005 was verhoogd naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet voldoende was om de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, 29 oktober 2003, te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij C.W.J. Schoor als voorzitter fungeerde. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding zorgvuldig waren vastgesteld en dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, passend waren, ondanks dat één functie was komen te vervallen. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd bleef op 25 tot 35%.

Uitspraak

05/1501 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 januari 2005, 04/901 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H.M. van den Broek, werkzaam bij FNV Bondgenoten, Regiokantoor Weert, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Bij brief van 14 juli 2006 heeft mr. Van den Broek, voornoemd, aan de Raad bericht dat hij zich met ingang van die datum als gemachtigde aan de zaak onttrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2007, waar appellant in persoon is verschenen en waar het Uwv, zoals tevoren is bericht, zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 29 augustus 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 29 oktober 2003 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Dit besluit berust op het standpunt dat appellant op 29 oktober 2003, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van 25 tot 35%.
Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt waarbij is aangevoerd dat zijn medische beperkingen zodanig ernstig zijn dat hij niet kan werken.
Bij besluit van 26 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts aanzienlijke beperkingen heeft aangenomen met betrekking tot de belastbaarheid van de linkerknie van appellant en van zijn beide schouders, nek, armen en handen. Voor een urenbeperking heeft de verzekeringsarts geen noodzaak aanwezig geacht. De bezwaarverzekeringsarts heeft een uitgebreide toelichting gegeven waarom, gelet op de ‘standaard verminderde arbeidsduur’, geen indicatie bestaat voor een urenbeperking. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts kennis genomen van de door appellant in bezwaar overgelegde brief van de behandelend zenuwarts. De rechtbank heeft overwogen dat de medische beperkingen tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat en op voldoende zorgvuldige wijze zijn vastgesteld en dat hetgeen namens appellant in beroep naar voren is gebracht daaraan niet kan afdoen.
Met inachtneming van de vastgestelde beperkingen moet appellant naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht de functies te vervullen die op grond van arbeidskundig onderzoek als voor hem geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd uit het zogeheten Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Dit betreft de functies inpakker (handmatig), elektronicamonteur (nieuwbouw en onderhoud) en samensteller metaalwaren. Met de hiervoor genoemde functies kan € 8,40 per uur worden verdiend, hetgeen een mate van arbeidsongeschiktheid oplevert van 30,8%. Hieruit volgt
- aldus de rechtbank - dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht en op goede gronden met ingang van
29 oktober 2003 heeft herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
In hoger beroep heeft het Uwv opnieuw een selectie gemaakt van functies uit het inmiddels per 1 juli 2005 aangepaste CBBS. Hieruit is gebleken dat de functie inpakker, SBC-code 111190, niet meer voorkomt in het CBBS-systeem. Deze functie moet daarom komen te vervallen, maar hiervoor in de plaats kan de eerder als reservefunctie voorgehouden functie productiemedewerker confectie, SBC-code 272042, worden geduid. De mediane loonwaarde wordt daardoor € 8,32. Het door de arbeidsdeskundige berekende maatmanloon wordt iets aangepast vanwege het feit dat inmiddels de exacte indexcijfers bekend zijn en bedraagt nu € 12,33. Het verlies aan verdiencapaciteit wordt vastgesteld op 32,6% zodat appellant hiermee ongewijzigd 25 tot 35% arbeidsongeschikt wordt bevonden. Nadien heeft het Uwv nog een nadere toelichting gegeven bij de geselecteerde functies om de geschiktheid van die functies te onderbouwen.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Evenals de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant op de datum hier in geding juist en voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld.
Nadien is weliswaar één van de aan appellant voorgehouden functies komen te vervallen, maar zoals hiervoor is aangegeven kan deze worden vervangen door een andere functie en blijft de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 25 tot 35%. Naar het oordeel van de Raad is voldoende toegelicht waarom de aan appellant voorgehouden functies voor hem geschikt zijn te achten.
Ter zitting van de Raad heeft appellant opgemerkt dat zijn uitkering met ingang van 1 januari 2005, is opgehoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en dat hij van mening is dat deze arbeidsongeschiktheidsklasse ook geldt voor de datum in geding.
De Raad ziet in de enkele mededeling ter zitting dat de uitkering naderhand is verhoogd geen reden om ervan uit te gaan dat de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum in geding 29 oktober 2003 niet juist is vastgesteld. Door appellant zijn geen stukken overgelegd, waaruit dit, bezien in het licht van deze verhoging, zou blijken.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en H.G. Rottier en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2007.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) S. Sweep.