ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4001 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin werd geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 18 februari 2002 terecht had vastgesteld op 35 tot 45%. De rechtbank had in haar uitspraak van 18 juni 2004 geoordeeld dat de door appellante aangevoerde gronden niet konden leiden tot een ander oordeel. Appellante was van mening dat het Uwv haar beperkingen had onderschat en heeft ter onderbouwing van haar standpunt een rapportage overgelegd van drs. V.J. Janssen, psycholoog, en drs. G.D. van Aalst, psychiater, van 15 juli 2004. Daarnaast heeft zij gewezen op een uitspraak van de ARBO-bezwaarcommissie UMCU van 2 oktober 2003 en op drie eerdere uitspraken van de Raad.

Tijdens de zitting op 29 december 2006 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J. de Maar. De Raad heeft de feiten en omstandigheden uit de aangevallen uitspraak als vaststaand aangenomen en is van oordeel dat er geen grond voor twijfel is aan de door het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellante. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellante geschikt is voor de voor haar geselecteerde functies.

Gelet op deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door J. Brand en in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2007. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het oordeel te herzien op basis van het ingebrachte rapport, aangezien dit rapport niet betrekking heeft op de in geding zijnde datum en geen nieuw licht werpt op de beperkingen van appellante.

Uitspraak

04/ 4001 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 juni 2004, 03/1524 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. de Maar.
II. OVERWEGINGEN
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden vermeld in de aangevallen uitspraak.
In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de door appellante aangevoerde gronden niet kunnen leiden tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 18 februari 2002 niet terecht heeft vastgesteld op 35 tot 45%.
In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de gedingstukken die in eerste aanleg zijn overgelegd. Appellante meent dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Ter staving van haar standpunt heeft zij een rapportage van drs. V.J. Janssen, psycholoog en drs. G.D. van Aalst, psychiater - verbonden aan de HSK-groep - van 15 juli 2004 overlegd. Tevens is appellante van mening dat er onvoldoende waarde is gehecht aan het oordeel van de ARBO-bezwaarcommissie UMCU van 2 oktober 2003. Voorts heeft appellante nog gewezen op een drietal uitspraken van de Raad, gekenmerkt LJN: AE8618, AA7325 en AB1847.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen grond voor twijfel is aan de door het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellante en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank ter zake.
Het door appellante in hoger beroep ingebrachte rapport van de HSK-groep van 15 juli 2004 geeft de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel. Dit reeds omdat dit rapport niet op de in geding zijnde datum ziet. Overigens is de Raad niet gebleken van meer of andere beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. De uitspraak van de ARBO-bezwaarcommissie UMCU van 2 oktober 2003 werpt evenmin een nieuw licht op de beperkingen van appellante. Het rapport rust niet op het beoordelingskader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Evenmin blijkt uit dit rapport dat het Uwv een onvolledig of onjuist beeld had van de medische situatie van appellante.
Het beroep op de aangehaalde jurisprudentie slaagt niet. In dit geval is er geen sprake van dat zich een situatie voordoet als waarop die uitspraken zien.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante geschikt is de voor haar geselecteerde functies te verrichten.
Gezien het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.