ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de arbeidsongeschiktheid van appellant
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 november 2004, waarin werd geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant per 21 februari 2003 terecht een WAO-uitkering heeft toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.M. Bruin, heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het Uwv een verweerschrift heeft ingediend. De zitting vond plaats op 29 december 2006, waar appellant aanwezig was en bijgestaan werd door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door M. Florijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat het Uwv de WAO-schatting correct heeft uitgevoerd. Appellant voerde aan dat er sprake was van een besluit met terugwerkende kracht, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was. Ook de stelling van appellant dat onvoldoende gemotiveerd was dat hij de functies kon verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen, werd verworpen. De bezwaararbeidsdeskundige had in bezwaar al voldoende inzicht gegeven in de geschiktheid van de functies binnen de vastgestelde beperkingen.
De Raad heeft geen aanleiding gezien om kennis te nemen van een dvd met opnamen van appellant, aangezien het gedrag van appellant al door de artsen was beschreven en niet werd betwist door het Uwv. Het hoger beroep van appellant werd derhalve ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier A.C.W. Ris-van Huussen, op 9 februari 2007.