ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van medische rapportages
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 augustus 2004, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had geweigerd appellant per 26 april 2002 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W.C. de Jonge, heeft hoger beroep ingesteld, maar partijen zijn niet verschenen tijdens de zitting op 29 december 2006.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het standpunt van dr. O. Schreuder, orthopedisch chirurg, geen nieuw licht werpt op de beperkingen van appellant op de datum in geding. De Raad concludeert dat de klachten van depressieve aard reeds bekend waren en dat hiermee rekening is gehouden bij het vaststellen van de beperkingen. De grieven van appellant met betrekking tot de toepassing van artikel 44 van de Ziektewet zijn buiten de omvang van het geschil gelaten en kunnen daarom niet slagen.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 februari 2007. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank en wijst erop dat de eerder ingebrachte grieven van appellant geen aanleiding geven voor een ander oordeel. De Raad benadrukt dat artikel 18 van de WAO geen ruimte laat voor een belangenafweging zoals bedoeld in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).