ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6315 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 5 oktober 2004 het beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 februari 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.J. Brosius, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar uitkering in te trekken. De rechtbank had geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen te geringe medische beperkingen bij appellante hadden vastgesteld en dat er voldoende passende functies voor haar beschikbaar waren.

Tijdens de zitting op 12 januari 2007 is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv niet aanwezig was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de redenering van de verzekeringsartsen heeft gevolgd, omdat haar klachten niet louter op een diagnose gebaseerd zouden moeten zijn, maar ook medisch objectiveerbaar zijn. De Raad heeft echter geoordeeld dat de arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit geen gebreken vertoonde en dat er voldoende functies waren aangeduid die appellante, gezien haar vastgestelde belastbaarheid, zou moeten kunnen vervullen.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen sprake was van niet-matchende onderdelen en dat het standpunt van appellante niet kon worden onderschreven. Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en J.P.M. Zeijen als leden, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven.

Uitspraak

04/6315 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 5 oktober 2004, 04/226 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Brosius, advocaat te Goes, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 januari 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv is - zoals tevoren was bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 18 september 2003 is de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van
21 oktober 2003 ingetrokken.
Bij besluit van 20 februari 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard waarbij zij heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Ook kan de rechtbank zich verenigen met de resultaten van het arbeidskundig onderzoek waarvan de conclusie is dat er voldoende passende functies voor appellante uit het CBBS geselecteerd kunnen worden en op grond waarvan is vastgesteld dat vergelijking van het bedrag dat appellante in haar vroegere functie van verkoopster zou kunnen verdienen met de verdiensten in de geduide functies niet een verlies aan verdiencapaciteit van meer dan 15% te zien geeft.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank door de verzekeringsartsen van het Uwv te volgen ten onrechte de redenering dat de klachten op een diagnose gebaseerd moeten zijn onderschrijft. De rechtbank heeft daardoor ten onrechte niet onderkend dat de klachten niet louter zijn gebaseerd op de subjectieve beleving van appellante, maar dat de klachten bovendien medisch objectiveerbaar zijn. Verder acht appellante zich niet in staat de geduide functies uit te oefenen.
Wat betreft de medische beoordeling is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond voor twijfel is aan de door de verzekeringsartsen in acht genomen medische beperkingen van appellante. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank ter zake. Appellante heeft ook in hoger beroep geen (medische) stukken ingediend die aanleiding geven tot twijfel aan de medische beoordeling.
De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellante ten tijde in dit geding van belang. Er bestaat dus geen aanleiding om een externe medische deskundige te benoemen.
Ook de arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit heeft naar het oordeel van de Raad geen gebreken. Er zijn voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen geduid die appellante, gelet op de voor haar vastgestelde belastbaarheid, moet kunnen vervullen. De Raad merkt op dat er weliswaar met behulp van het CBBS passende functies voor appellante zijn gezocht, doch dat, zoals mede blijkt uit de door het Uwv gegeven toelichting van 8 maart 2005, er geen sprake is van zogenaamde “niet- matchende onderdelen”. De Raad ziet daarom geen aanleiding om het standpunt van appellante, dat niet kan worden nagegaan of de functies passend zijn, te onderschrijven.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.