ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9187

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6203 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 september 2004, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant, die op 17 januari 2002 uitviel voor zijn werkzaamheden door de ziekte van Pfeiffer en later ook psychische klachten ontwikkelde, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem per 27 juli 2003 geen WAO-uitkering toe te kennen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende medisch onderzoek was verricht en dat er geen informatie was ingewonnen bij de behandelend specialisten van appellant. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak op 23 februari 2007 behandeld.

Tijdens de zitting op 12 januari 2007 heeft de gemachtigde van appellant, mr. V.J.M. Janszen, de grieven toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door R. Zaagsma. De Raad constateert dat appellant in hoger beroep geen nieuwe grieven heeft aangevoerd, maar enkel verwees naar zijn opname in een kliniek in december 2004. De Raad benadrukt dat deze opname geen invloed heeft op de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid per 27 juli 2003, aangezien het gaat om de situatie op dat moment.

De Raad volgt de eerdere overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen reden is om de medische beoordeling door het Uwv niet te volgen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van griffier D.W.M. Kaldenhoven.

Uitspraak

04/6203 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 september 2004, 04/653 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2007. Voor appellant is zijn voornoemde gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
Voor een meer uitgebreide weergave van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende.
Appellant is op 17 januari 2002 uitgevallen voor zijn werkzaamheden met de ziekte van Pfeiffer. Kort daarna kreeg appellant ook psychische klachten.
Bij besluit van 24 september 2003 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per 27 juli 2003, aan het eind van de zogenoemde wachttijd, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Naar het oordeel van het Uwv was appellant op genoemde datum in staat om met zijn psychische en sociale beperkingen zijn eigen werk weer te verrichten, alsmede een aantal voor hem passend geachte functies.
Bij besluit van 3 maart 2004 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 24 september 2003 ongegrond verklaard.
Namens appellant is tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij is aangevoerd dat er onvoldoende medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, en dat er ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij de behandelend specialisten van appellant.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat appellant ten tijde van belang niet werd behandeld voor zijn klachten, dat hij blijkens de brief van zijn huisarts van 10 februari 2003 sinds augustus 2002 niet meer bij de huisarts is geweest en dat appellant zelf ook geen medische informatie in het geding heeft gebracht.
In hoger beroep heeft appellant dezelfde grieven aangevoerd als in de beroepsprocedure bij de rechtbank. Bij brief van
21 december 2004 heeft zijn gemachtigde aangegeven dat appellant is opgenomen in een psychiatrische kliniek.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep geen nieuwe grieven heeft aangevoerd. Appellant heeft alleen gewezen op zijn opname in een kliniek in december 2004. Aangezien het in dit geding gaat om de vraag of appellant per 27 juli 2003 arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, kan die opname bij de beoordeling door de Raad van het hoger beroep geen rol spelen.
Evenals de rechtbank en met overneming van de relevante overwegingen in de aangevallen uitspraak, met name overweging 2.5, is de Raad van oordeel dat er geen reden is de medische beoordeling door het Uwv en de vastgestelde beperkingen niet te volgen.
Nu het hoger beroep alleen gericht was op de medische beoordeling en er ook overigens geen aanleiding is om de weigering om aan appellant een WAO-uitkering te verstrekken niet in stand te laten, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.