ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9104
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 december 2004, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 februari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat betrekking heeft op de intrekking van de WAO-uitkering van appellante per 12 januari 2004. Appellante stelt dat haar medische situatie op de datum in geding niet anders was dan in de periode waarin zij nog een WAO-uitkering ontving. De Raad overweegt dat appellante meent meer beperkingen te hebben dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij de geduide functies niet kan vervullen. De Raad concludeert, net als de rechtbank, dat er geen grond is om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellante onzorgvuldig of onjuist hebben vastgesteld. De huisarts van appellante, Van Vlijmen, en haar psycholoog, Duman-Bilir, evenals de door het Uwv ingeschakelde psychiater, De Mooij, constateren dat appellante gezien haar problematische thuissituatie gebaat is bij werkhervatting. De Raad bevestigt dat de vaststelling van het Uwv dat appellante per datum in geding geen recht op een WAO-uitkering heeft, juist is. Het hoger beroep faalt en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier.