ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6343 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn WAO-uitkering ongewijzigd voort te zetten, ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. K.A.M. Korssen, stelde dat de verzekeringsarts het onderzoek naar zijn beperkingen niet adequaat had uitgevoerd en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. Hij voerde aan dat de geduide functies niet geschikt waren vanwege stofdeeltjes in de lucht, gezien zijn longklachten, en dat hij door zijn ziekte (pseudo-jicht) niet in staat was om te werken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gedingstukken geen basis boden voor de stelling van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondeugdelijk was. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts appellant had onderzocht en dat de relevante medische informatie in de besluitvorming was betrokken. De Raad vond geen aanleiding om een deskundige in te schakelen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende functies had voorgehouden die binnen de belastbaarheid van appellant vielen en dat de argumenten van appellant niet opgingen. De uitspraak werd gedaan op 9 februari 2007, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

04/6343 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2004, 04/618 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.A.M. Korssen, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2006. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 11 februari 2004 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 april 2003, waarin bepaald is dat de aan appellant toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%, ongewijzigd wordt voortgezet, ongegrond verkaard.
Het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Namens appellant is in hoger beroep - samengevat - aangevoerd dat de verzekeringsarts het onderzoek naar de beperkingen van appellant niet goed heeft verricht en dat appellant meer beperkingen heeft dan is aangenomen. Met de in bezwaar en beroep overgelegde informatie is in onvoldoende mate rekening gehouden. De geduide functies zijn niet geschikt mede vanwege de aanwezigheid van stofdeeltjes in de lucht. Appellant heeft longklachten en kan daardoor niet tegen stof. Tevens wijst appellant erop dat hij voorheen werkzaam was als opperman en thans is aangewezen op WSW-arbeid en dat hij geen reguliere functies kan verrichten. Door het grillige karakter van zijn ziekte (pseudo-jicht) is hij eigenlijk helemaal niet in staat te werken.
De Raad is van oordeel dat de gedingstukken geen grondslag bieden voor het standpunt van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit ondeugdelijk is geweest of dat de belastbaarheid van appellant onjuist is vastgesteld. De Raad overweegt hiertoe dat appellant is gezien door een verzekeringsarts die hem heeft onderzocht en de zich in het dossier bevindende stukken (waaronder een stuk van de appellant behandeld reumatoloog) bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Naar het oordeel van de Raad is niet gebleken dat appellant meer of anders beperkt is dan door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst, waarin ook het grillige karakter van pseudo-jicht is onderkend, is aangenomen. De Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts appellant op het spreekuur heeft gezien en zich geheel met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts heeft verenigd.
Voor het inschakelen van een deskundige ziet de Raad geen aanleiding.
De Raad is voorts van oordeel dat het Uwv aan appellant voldoende functies heeft voorgehouden die vallen binnen de belastbaarheid van appellant. Mede met de rapportage van de arbeidsdeskundige die op 3 maart 2005 is ingebracht, heeft het Uwv in voldoende mate gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de geselecteerde functies te verrichten. De grief van appellant dat hij aangewezen is op WSW-arbeid en daarom geen reguliere arbeid kan verrichten faalt. Appellant heeft zelf - en overigens terecht - aangegeven dat de maatman de opperman is en moet blijven. Dat hij thans aangewezen is op WSW-arbeid doet daar niet aan af. Van belang is de datum waarop het besluit ziet.
De grief van appellant omtrent het werken in een stoffige omgeving faalt omdat het Uwv, zoals de Raad hier voor heeft overwogen, terecht geen beperkingen heeft aangenomen als gevolg van longklachten.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.