ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak inzake WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn WAO-uitkering ongewijzigd voort te zetten, ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. K.A.M. Korssen, stelde dat de verzekeringsarts het onderzoek naar zijn beperkingen niet adequaat had uitgevoerd en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. Hij voerde aan dat de geduide functies niet geschikt waren vanwege stofdeeltjes in de lucht, gezien zijn longklachten, en dat hij door zijn ziekte (pseudo-jicht) niet in staat was om te werken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gedingstukken geen basis boden voor de stelling van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ondeugdelijk was. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts appellant had onderzocht en dat de relevante medische informatie in de besluitvorming was betrokken. De Raad vond geen aanleiding om een deskundige in te schakelen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende functies had voorgehouden die binnen de belastbaarheid van appellant vielen en dat de argumenten van appellant niet opgingen. De uitspraak werd gedaan op 9 februari 2007, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.