ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8974

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4135 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 juli 2006. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 20 december 2005, waarbij zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 20 september 2005 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Appellant stelde dat de termijnoverschrijding hem niet aangerekend mocht worden, omdat hij herhaaldelijk om opheldering had gevraagd aan het Uwv over de reikwijdte van het besluit van 20 september 2005. Hij meende dat hij op basis van uitlatingen van een Uwv-medewerker mocht vertrouwen dat hij geen bezwaarschrift hoefde in te dienen. De Raad overwoog echter dat de te late indiening van het bezwaarschrift niet-verschoonbaar was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was.

De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat aan appellant of zijn gemachtigde onterecht toezeggingen waren gedaan over de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. Ook de subsidiaire grief van appellant, dat de termijn pas zou zijn gaan lopen na het wegnemen van onduidelijkheden door het Uwv, vond geen steun in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier.

Uitspraak

06/4135 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 juli 2006, 06/243 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door F. Beij sr.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2006. Voor appellant zijn verschenen mr. W. de Jong en F. Beij sr. Voor het Uwv is verschenen mr. R.A. Kneefel.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidend beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 20 december 2005, waarbij het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv van
20 september 2005 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Voor een overzicht van de aan het besluit van 20 december 2005 voorafgegane relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Appellant heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding – dat sprake is van een overschrijding is niet in geding – hem niet mag worden aangerekend, omdat hij – met het oog op het al dan niet indienen van een bezwaarschrift – het Uwv herhaaldelijk heeft verzocht om de bij hem bestaande onduidelijkheid over de reikwijdte van het besluit van 20 september 2005 weg te nemen en hij op grond van uitlatingen van een Uwv-medewerker erop mocht vertrouwen dat de noodzaak tot indiening van een bezwaarschrift ontbrak.
De Raad overweegt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de te late indiening van het bezwaarschrift van appellant niet-verschoonbaar is en dat zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad kan de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen geheel onderschrijven en maakt deze tot de zijne.
Het is de Raad niet kunnen blijken dat van bevoegde zijde aan appellant of zijn gemachtigde in strijd met de wet toezeggingen zijn gedaan die inhouden dat appellant zich bij het indienen van een bezwaarschrift niet zou behoeven te houden aan de daarvoor geldende termijn. Appellants subsidiaire grief inhoudende dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 20 september 2005 eerst is gaan lopen nadat bij hem de onduidelijkheden over dit besluit met de brief van het Uwv van 4 november 2005 waren weggenomen vindt geen steun in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.