ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-6276 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en de geschiktheid voor gangbare arbeid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 8 november 2004 haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Dit besluit betrof de intrekking van haar WAO-uitkering, die was ingegaan na haar arbeidsongeschiktheid door bekken- en psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat de WAO-schatting op een juiste medische en arbeidskundige basis was uitgevoerd. Appellante, die als verkoopster werkte, was op 24 juli 2000 uitgevallen en had na de wachttijd van 52 weken een volledige WAO-uitkering ontvangen. Het Uwv had echter geconcludeerd dat zij per 5 februari 2004 in staat was om gangbare arbeid te verrichten, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering.

Tijdens de zitting op 29 december 2006 was appellante niet aanwezig, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door W.J.M.H. Lagerwaard. De Raad voor de Rechtspraak heeft appellante via een advertentie in de Staatscourant opgeroepen, omdat zij met onbekende bestemming was vertrokken. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij niet in staat was om te werken en vreesde dat haar situatie zou verslechteren als zij volledig moest gaan werken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berustte. De argumenten van appellante in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd, die door de rechtbank al op goede gronden waren verworpen. De Raad vond geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, en concludeerde dat de rechtbank ook rekening had gehouden met het oordeel van appellante's psychiater. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 februari 2007.

Uitspraak

04/6276 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 8 november 2004, 04/423 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 februari 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat appellante met onbekende bestemming van haar laatstelijk bekende woonadres is vertrokken, heeft de Raad haar voor de zitting uitgenodigd via plaatsing van een advertentie in de Staatscourant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 december 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als verkoopster voor 37 uur per week, totdat zij op 24 juli 2000 uitviel met bekkenklachten en psychische klachten. Na voltooiing van de wachttijd van 52 weken heeft appellante een volledige uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend gekregen. Bij besluit van 6 januari 2004 is de WAO-uitkering ingetrokken omdat appellante per 5 februari 2004 in staat wordt geacht gangbare arbeid te verrichten waarmee ze evenveel kan verdienen als zij verdiende met haar werkzaamheden van verkoopster.
Het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2004 is bij besluit van 5 april 2004 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank Roermond heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en hiertoe overwogen dat de schatting op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust. De verzekeringsarts heeft appellante zelf onderzocht en informatie van de appellante behandelend neuroloog en psychiater bij zijn besluitvorming betrokken. Vervolgens heeft hij de beperkingen van appellante in een Functionele Mogelijkheden Lijst neergelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich geheel met de conclusies van de primaire verzekeringsarts kunnen verenigen. Ook de arbeidskundige component van de zaak heeft de rechtbank in orde geacht.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij niet in staat is arbeid te verrichten. Het gaat niet goed met haar en als zij volledig moet gaan werken, vreest zij dat het nog slechter met haar zal gaan.
Thans ligt ter beantwoording de vraag of bij de aangevallen uitspraak terecht is beslist het beroep van appellante tegen het besluit van 5 april 2004 ongegrond te verklaren.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Naar het oordeel van de Raad is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd - in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht en door de rechtbank op goede gronden is verworpen - heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen.
Het standpunt van appellante dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met het oordeel van haar psychiater rust op een onjuiste of onvolledige lezing van de aangevallen uitspraak.
Gelet op het bovenstaande kan het hoger beroep niet slagen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.