ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Korting op AAW- en WAZ-uitkering wegens inkomsten en terugvordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting op de AAW- en WAZ-uitkering van betrokkene, die vennoot is van een vennootschap onder firma (vof) die een ambulante vishandel exploiteert. Betrokkene ontving sinds 1994 een AAW-uitkering, die in 1998 is omgezet naar een WAZ-uitkering. In een vragenformulier heeft betrokkene aangegeven in 2001 geen arbeid te hebben verricht, maar uit jaarrekeningen en belastingaangiftes blijkt dat zij jaarlijks 10% van de winst van de vof ontving en deze als winst uit onderneming verantwoordde. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene lichte administratieve werkzaamheden verrichtte, wat leidde tot besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid en de uitbetaling van de uitkeringen.
De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, omdat het standpunt van appellant, dat betrokkene arbeid heeft verricht, niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank twijfelde aan de juistheid van de informatie van de arbeidsdeskundige en wees op de inconsistenties in de belastingaangiftes. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank niet de juiste conclusies had getrokken. De Raad stelde vast dat betrokkene in de relevante jaren wel degelijk arbeid had verricht, en dat de belastingaangiftes en de fiscale keuzes van betrokkene als bewijs dienden voor de verrichte arbeid.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen ongegrond, waarmee de besluiten van appellant in stand bleven. De Raad concludeerde dat betrokkene niet de afstand had genomen van haar onderneming die nodig was om te concluderen dat zij geen arbeid had verricht. De uitspraak benadrukt het belang van de fiscale status van de inkomsten bij het beoordelen van de arbeidsverrichtingen van zelfstandigen.