ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8268
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- R.C. Stam
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Weigering en toekenning van WAO-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin de weigering van het Uwv om appellant een WAO-uitkering toe te kennen, werd behandeld. Het Uwv had aanvankelijk geweigerd om appellant, na afloop van de wettelijke wachttijd per 20 maart 2003, een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zijn loonverlies minder dan 15% zou bedragen. Deze weigering werd in stand gehouden bij een besluit van 6 oktober 2003. De rechtbank heeft het beroep van appellant op arbeidskundige gronden gegrond verklaard, waarna het Uwv op 21 september 2005 opnieuw besloot en appellant met ingang van 20 maart 2003 een WAO-uitkering toekende naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Dit besluit was gebaseerd op de vaststelling dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om werkzaamheden in drie voor hem geschikte functies te verrichten, wat leidde tot een loonverlies van meer dan 55%.
Tijdens de zitting op 1 december 2006, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B. Eskes, heeft appellant zijn bezwaren tegen de toekenning van de WAO-uitkering uiteengezet. Hij voerde aan dat de functies die hem als geschikt werden voorgehouden, alleen voor vrouwen toegankelijk zouden zijn en dat het dagloon en het maatmanloon te laag waren vastgesteld. De Raad heeft deze argumenten echter verworpen, onder verwijzing naar de relevante wetgeving en de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellant geen belang had bij een afzonderlijke beoordeling van zijn hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De Raad oordeelde dat het Uwv correct had gehandeld in de toekenning van de WAO-uitkering en dat appellant niet had aangetoond dat zijn loon te laag was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2007, waarbij de Raad de beslissing van het Uwv bevestigde en het hoger beroep van appellant afwees.