ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8152
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Toename van arbeidsongeschiktheid en motivering van het bestreden besluit in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die als machinebediende werkzaam was, had zich in 1984 ziek gemeld en ontving een WAO-uitkering. Deze uitkering werd in 1997 verlaagd en later opnieuw aangevraagd vanwege toegenomen longklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat de longklachten niet samenhingen met de eerdere WAO-uitkering. Het Uwv weigerde de uitkering te herzien, wat leidde tot het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat de longklachten voortvloeiden uit een andere oorzaak dan de eerdere WAO-uitkering, en dat er onvoldoende bewijs was dat deze klachten al voor maart 1997 bestonden.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn grieven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig was gemotiveerd. De Raad constateerde dat er onduidelijkheid bestond over de uitkeringssituatie van appellant na maart 1997, wat de motivering van het Uwv ondermijnde. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. Het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,-- bedroegen, en moest het griffierecht van € 133,-- vergoeden.