ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5150 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na vijfdejaars herbeoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante had een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling werd een medisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante verminderd belastbaar was door rug- en nekklachten, evenals psychische klachten. De beperkingen werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), waaruit bleek dat appellante in staat was om bepaalde functies te vervullen, wat leidde tot de conclusie dat zij niet langer arbeidsongeschikt was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de grieven van appellante, die zij eerder in bezwaar en beroep had ingediend, herhaald. De Raad heeft echter geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag. De (bezwaar)verzekeringsartsen hadden voldoende rekening gehouden met de rugklachten van appellante, en ook haar psychische klachten waren in de beoordeling betrokken. Appellante had geen nieuwe medische gegevens ingediend die een ander oordeel rechtvaardigden.

De Raad heeft ook de arbeidskundige kant van het besluit beoordeeld en kwam tot de conclusie dat appellante in staat was de geselecteerde functies te vervullen, waarmee zij een inkomen kon verwerven dat haar arbeidsongeschiktheid niet langer rechtvaardigde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de intrekking van de uitkering niet rechtens juist te achten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 26 januari 2007.

Uitspraak

05/5150 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[adres] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 juli 2005, 04/2176 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2006, waar partijen, zoals schriftelijk is aangekondigd, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan appellante is een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een vijfdejaars herbeoordeling heeft er een medisch onderzoek plaatsgevonden waaruit is gebleken dat appellante verminderd belastbaar is als gevolg van rug- en nekklachten alsmede psychische klachten. Vervolgens zijn er beperkingen vastgesteld ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Deze beperkingen zijn weergegeven in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Met inachtneming van de FML heeft arbeidsdeskundige W. Janssen functies geselecteerd, waarmee appellante een zodanig inkomen kan verwerven dat zij niet langer arbeidsongeschikt kan worden geacht.
Bij besluit van 14 juni 2004 is dienovereenkomstig aan appellante meegedeeld dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 12 augustus 2004 wordt ingetrokken.
In bezwaar is namens appellante aangevoerd dat haar psychische klachten en haar rugklachten zijn onderschat en dat zij op grond van haar klachten niet in staat is de voorgehouden functies te vervullen. Ter onderbouwing van haar psychische klachten is een brief van het Algemeen Maatschappelijk Werk Midden-Limburg d.d. 4 augustus 2004 overgelegd. Bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij heeft geen aanleiding gezien het primaire medische oordeel niet te volgen. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts tevens de informatie van de behandelend sector betrokken.
Na heroverweging komt ook bezwaararbeidsdeskundige P.H.M. Dijks-Leentjens tot de conclusie dat op juiste gronden het verlies aan verdiencapaciteit op minder dan 15% is vastgesteld.
Hierop heeft het Uwv bij besluit op bezwaar van 10 november 2004 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 juni 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante haar grieven zoals zij deze in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht, herhaald.
Evenals de rechtbank heeft de Raad in de in dit geding beschikbare gegevens, waaronder de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen en informatie uit de behandelend sector, geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringsartsen in voldoende mate rekening gehouden met de rugklachten van appellante. Tevens is bij de beoordeling betrokken dat appellante in 1994 een hernia-operatie heeft ondergaan. Ook met de psychische klachten is bij het opstellen van de in de FML weergegeven functionele mogelijkheden rekening gehouden. Door appellante zijn geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven tot een andersluidend oordeel.
Wat betreft de arbeidskundige kant van het bestreden besluit verenigt de Raad zich eveneens met hetgeen hieromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen. Door de (bezwaar)arbeidsdeskundige is afdoende gemotiveerd dat gelet op de FML enerzijds en de functieomschrijvingen alsmede de belastbaarheid in de geselecteerde functies anderzijds, appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Met die functies kan appellante een zodanig inkomen verwerven dat zij per de in geding zijnde datum, zijnde 12 augustus 2004, niet langer voor de toepassing van de WAO in relevante mate arbeidsongeschikt is te achten. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de intrekking van appellantes uitkering per genoemde datum niet voor rechtens juist te houden.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.