ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8107
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J. Brand
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid na WAO-beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 juli 2005, waarin de rechtbank het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd. Dit besluit, genomen op 15 december 2004, stelde vast dat appellant na een wachttijd van 52 weken per 26 augustus 2003, ondanks beperkingen, geschikt was voor bepaalde werkzaamheden. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Samama, betwistte de medische grondslag van dit besluit, met name de opname van zijn lichamelijke klachten in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Hij stelde dat naast de vastgestelde beperking van de kracht- en grijpfunctie van zijn rechterhand, ook beperkingen met betrekking tot de fijne motoriek van de rechterhand niet waren meegenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de beschikbare medische gegevens en rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag. De Raad verwees naar de probleemanalyse van arts D.A.J. Helleman, die aangaf dat het hand- en vingergebruik van appellant normaal was en dat er geen specifieke beperkingen waren vastgesteld. Ook de verzekeringskundige rapportage van M.C. Lammerts van Bueren bevestigde dat de knijpkracht van de rechterhand minder was dan die van de linkerhand, maar dat er geen andere beperkingen waren.
De Raad oordeelde dat de FML voldoende rekening hield met de beperking van de rechterhand en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 januari 2007, na een zitting op 3 november 2006, waarbij het Uwv niet aanwezig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak dus in het voordeel van het Uwv beslist, waarbij de medische en arbeidskundige oordelen als juist werden beschouwd.