ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5037 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor arbeid na WAO-beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 juli 2005, waarin de rechtbank het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd. Dit besluit, genomen op 15 december 2004, stelde vast dat appellant na een wachttijd van 52 weken per 26 augustus 2003, ondanks beperkingen, geschikt was voor bepaalde werkzaamheden. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Samama, betwistte de medische grondslag van dit besluit, met name de opname van zijn lichamelijke klachten in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Hij stelde dat naast de vastgestelde beperking van de kracht- en grijpfunctie van zijn rechterhand, ook beperkingen met betrekking tot de fijne motoriek van de rechterhand niet waren meegenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beschikbare medische gegevens en rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen aanwijzingen waren om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag. De Raad verwees naar de probleemanalyse van arts D.A.J. Helleman, die aangaf dat het hand- en vingergebruik van appellant normaal was en dat er geen specifieke beperkingen waren vastgesteld. Ook de verzekeringskundige rapportage van M.C. Lammerts van Bueren bevestigde dat de knijpkracht van de rechterhand minder was dan die van de linkerhand, maar dat er geen andere beperkingen waren.

De Raad oordeelde dat de FML voldoende rekening hield met de beperking van de rechterhand en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 januari 2007, na een zitting op 3 november 2006, waarbij het Uwv niet aanwezig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak dus in het voordeel van het Uwv beslist, waarbij de medische en arbeidskundige oordelen als juist werden beschouwd.

Uitspraak

05/5037 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 4 juli 2005, 04/5523 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Samama, advocaat te ‘s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Samama voornoemd. Het Uwv is, zoals tevoren schriftelijk is aangekondigd, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Het bestreden besluit van 15 december 2004 berust op het standpunt dat appellant in aansluiting op de wachttijd van
52 weken per 26 augustus 2003 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, waardoor appellant voor minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
In geding is de vraag of dit besluit in rechte stand kan houden.
De rechtbank heeft die vraag in de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord en heeft daarbij gewezen op de in het dossier aanwezige medische gegevens, waarin de rechtbank voldoende aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel, dat door het Uwv ten aanzien van appellante een juist medisch en arbeidskundig oordeel ten aanzien van het verrichten van arbeid is aangenomen.
De van de zijde van appellant in bezwaar en beroep, en thans wederom in hoger beroep, aangevoerde grieven betreffen de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant is de mening toegedaan dat niet alle lichamelijke klachten zijn opgenomen in de zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Met name is appellant van mening dat naast de beperking ten aanzien van kracht- en grijpfunctie van de rechterhand, tevens beperkingen hadden moeten worden vastgesteld met betrekking tot de fijne motoriek van de rechterhand, zoals de bol-, pen-, sleutel- en pincetgreep.
Evenals de rechtbank heeft de Raad in de in dit geding beschikbare medische en andere gegevens geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen. In dit verband wijst de Raad op de aan de bestreden besluitvorming ten grondslag liggende gegevens zoals de probleemanalyse van arts D.A.J. Helleman werkzaam bij Commit Arbo Rijswijk, waaruit naar voren komt dat het hand- en vingergebruik normaal is en er geen specifieke beperkingen aanwezig zijn bij het gebruik van de handen en vingers in het dagelijks leven. Voorts blijkt uit de verzekeringskundige rapportage van verzekeringsarts M.C. Lammerts van Bueren, dat deze de rechterhand van appellant heeft onderzocht en heeft geconstateerd dat aan de rechterhand de knijpkracht minder is dan aan de linkerhand, waarvoor een beperking is opgenomen in de FML. Van andere beperkingen is niet gebleken. Voorts neemt de Raad hierbij in aanmerking dat van de zijde van appellant geen medische gegevens in het geding zijn gebracht die aanwijzingen bevatten voor het oordeel dat appellant in objectief-medische zin op de hier in geding zijnde datum met betrekking tot de rechterhand ernstiger beperkt is te achten dan de beperkingen die reeds door verzekeringsartsen van het Uwv in aanmerking zijn genomen. Naar het oordeel van de Raad is dan ook met de beperking van de rechterhand in de FML voldoende rekening gehouden.
Ook kan de Raad zich, in navolging van de rechtbank, verenigen met de als voor appellant geschikte arbeidsmogelijkheden geselecteerde functies. Voor zover daarbij sprake is van zogeheten markeringen, acht de Raad met de rechtbank voldoende toegelicht waarom deze functies voor appellant geschikt zijn te achten.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.