ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/444 WWB + 06/446 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstandsuitkering wegens onvoldoende sollicitatie-activiteiten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten, die in Heerlen wonen, tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 december 2005. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 januari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat betrekking heeft op de verlaging van de bijstandsuitkering van appellanten. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen had bij besluit van 15 februari 2005 de bijstandsuitkering met 20% verlaagd voor de periode van 1 december 2004 tot en met 31 december 2004, omdat appellant onvoldoende sollicitatie-activiteiten had ontplooid. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten tegen dit besluit ongegrond.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant vanaf 1 oktober 2004 de arbeidsverplichtingen opgelegd kreeg en dat hij tijdens een herbeoordelingsgesprek in augustus 2004 was gewezen op de verplichting om minimaal twee keer per week te solliciteren. Uit de gedingstukken bleek dat appellant in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 21 november 2004 slechts driemaal verifieerbaar had gesolliciteerd. De Raad oordeelde dat het College op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) verplicht was om de bijstand te verlagen, omdat appellant niet voldeed aan zijn sollicitatieverplichtingen.

De Raad verwierp de argumenten van appellant over zijn medische beperkingen, omdat deze niet met objectieve medische gegevens waren onderbouwd. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en R.H.M. Roelofs en L.H. Waller als leden, in aanwezigheid van griffier A.C. Palmboom.

Uitspraak

06/444 WWB
06/446 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te Heerlen (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 december 2005, 05/293 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 16 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het hoger beroep is op 5 december 2006 ter behandeling aan de orde gesteld. Partijen zijn - met voorafgaand bericht - niet ter zitting verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 15 februari 2005 heeft het College - voor zover van belang - na bezwaar gehandhaafd het besluit tot verlaging van de bijstand met 20% gedurende de periode van 1 december 2004 tot en met 31 december 2004. Daarbij is - kort gezegd - overwogen dat appellant vanaf 1 oktober 2004 onvoldoende sollicitatie-activiteiten heeft ontplooid.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 15 februari 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling
Vaststaat dat aan appellant bij besluit van 1 oktober 2004 met ingang van diezelfde datum (wederom) de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet werk en bijstand (WWB) zijn opgelegd. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat appellant tijdens een herbeoordelingsgesprek in augustus 2004 al door een medewerker van de afdeling sociale zaken van de gemeente nadrukkelijk erop is gewezen dat hij minimaal twee maal per week verifieerbaar dient te solliciteren naar betaald werk.
Gebleken is dat appellant tijdens de periode van 1 oktober 2004 tot en met 21 november 2004 slechts driemaal aantoonbaar en verifieerbaar heeft gesolliciteerd. Het College was derhalve ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden tot verlaging van de bijstand. De Raad stelt vast dat de bijstand overeenkomstig het bepaalde in artikel 36, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 37, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening wet werk en bijstand gemeente Heerlen (hierna: verordening) gedurende een maand met 20% is verlaagd. Van redenen om geheel of ten dele van de verlaging af te zien is de Raad niet kunnen blijken. Hetgeen appellant ter zake van zijn medische beperkingen heeft gesteld kan hier niet aan afdoen, omdat hij dit niet met objectief medische gegevens heeft gestaafd en, voor zover deze klachten zien op reeds eerder vastgestelde beperkingen (geen zwaar lichamelijk werk alsmede geen frequent bukkend en/of knielend werk), deze op zichzelf geen beletsel vormen om - met inachtneming van die beperkingen - te solliciteren naar algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Dat het College onder de gegeven omstandigheden had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing kan de Raad niet volgen. Nog daargelaten dat de WWB (anders dan de Abw) en de verordening daarin niet voorzien, staat immers vast dat appellant vooraf mondeling concreet op zijn verplichtingen is gewezen, dat dit nog eens is herhaald bij het besluit van 1 oktober 2004 en dat hij is gewaarschuwd voor de consequenties als die verplichtingen niet of niet naar behoren zouden worden nagekomen.
De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R.H.M. Roelofs en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2007.
(get.) C. van Viegen.
(get.) A.C. Palmboom.
EK2812